ECLI:NL:CRVB:2015:4556
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van niet onderbouwde ontkenning van inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermeende inkomsten uit arbeid. Appellant ontving tot 1 april 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda heeft op basis van een signaaloverzicht van het Inlichtingenbureau een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Dit leidde tot de conclusie dat appellant in de periode van 1 april 2007 tot en met 6 oktober 2007 inkomsten uit arbeid bij een restaurant heeft genoten, welke hij niet heeft doorgegeven aan de gemeente. De commissie heeft daarop de bijstand ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd tot een bedrag van € 6.746,45.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de commissie ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft de commissie zich laten vertegenwoordigen door een medewerker. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
De Raad concludeert dat de gegevens uit Suwinet, alsook de verklaringen van getuigen, voldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat appellant in de betreffende periode inkomsten heeft genoten. De ontkenning van appellant dat hij een arbeidsovereenkomst had en loon ontving, is niet onderbouwd met objectief bewijs. Daarom bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en wordt het hoger beroep van appellant afgewezen.