ECLI:NL:CRVB:2015:4533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van feitelijke woonsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over haar studiefinanciering. Appellante was eerder als uitwonende studerende aangemerkt, maar de minister heeft haar per 1 januari 2012 alsnog als thuiswonend aangemerkt, wat leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 3.269,59. De minister baseerde deze beslissing op bevindingen van een huisbezoek dat op 8 juli 2013 had plaatsgevonden, waaruit bleek dat appellante niet op het adres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet op haar gba-adres woonde, onder andere door het ontbreken van studiemateriaal en administratie tijdens het huisbezoek. Appellante had verschillende verklaringen en bewijsstukken overgelegd om haar standpunt te onderbouwen, maar deze werden door de Raad niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat de minister terecht had besloten tot herziening van de studiefinanciering en dat er geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen, gezien de financiële situatie van appellante.
De uitspraak bevestigt dat de wetgeving omtrent studiefinanciering strikt moet worden nageleefd en dat de feitelijke woonsituatie van belang is voor de toekenning van studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waardoor de beslissing van de minister in stand blijft.