Uitspraak
OVERWEGINGEN
4.3. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die in financiële problemen verkeert, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vaststelling van zijn aflossingscapaciteit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat de appellant een bedrag van € 51,44 per maand moest aflossen, gebaseerd op zijn inkomsten en de beslagvrije voet. De appellant betwistte deze vaststelling en voerde aan dat zijn aanzienlijke medische kosten, die niet door de zorgverzekeraar worden vergoed, niet in de berekening waren meegenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aflossingscapaciteit correct was vastgesteld en dat medische kosten geen invloed hebben op deze berekening, aangezien deze tot de normale bestaanskosten behoren. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn medische kosten in de berekening van de aflossingscapaciteit moeten worden meegenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.