ECLI:NL:CRVB:2015:4518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
14/4457 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 12 december 2012 ziekmeldde met rugklachten. Appellante was voorheen werkzaam als agrarisch medewerkster en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 5 februari 2013, werd geconcludeerd dat appellante vanaf 6 februari 2013 weer geschikt was voor haar werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop haar uitkering. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 17 juni 2013. De rechtbank Rotterdam oordeelde in de aangevallen uitspraak dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen redenen waren om de beoordeling van het Uwv te betwisten. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en dat er geen nieuwe medische informatie was die een ander oordeel rechtvaardigde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

14/4457 ZW
Datum uitspraak: 9 december 2012
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2014, 13/4776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Şen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N. van Bremen, advocaat en kantoorgenoot van mr. Şen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als agrarisch medewerkster voor veertig uur in de week, heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 12 december 2012 ziekgemeld met rugklachten. Appellante heeft op 5 februari 2013 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellante met ingang van 6 februari 2013 weer geschikt te achten is voor haar laatst verrichte arbeid als agrarisch medewerkster voor veertig uur in de week. Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van
6 februari 2013 beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 17 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 februari 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft duidelijk en kenbaar rekening gehouden met de voorhanden informatie van de behandelend sector. Volgens de rechtbank zijn er voorts geen aanknopingspunten om de beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat uit de informatie van de huisarts en het radiologisch onderzoek door dr. Sezai Öztürk, verricht op 4 september 2013, geen objectiveerbare feiten naar voren zijn gekomen op grond waarvan appellante niet belastbaar zou zijn met normale, niet extreme fysieke activiteiten. Ook is het eigen werk van appellante niet als zwaar rugbelastend aan te merken. Daarom onderschrijft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat om die reden de door de huisarts - zonder nadere toelichting - vermelde armklachten evenmin in de weg staan aan het verrichten van het eigen werk.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de aspecifieke rugklachten wel worden onderschreven, maar dat deze haar niet hinderen in de uitoefening van haar arbeid. Om dezelfde redenen worden ook vraagtekens gesteld bij het arbeidskundig advies. Ten slotte zijn de armklachten die door de huisarts wel zijn onderschreven, ten onrechte buiten beschouwing gebleven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De feiten en de overwegingen die aan het oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven. In hoger beroep is geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel op de datum in geding. Volstaan wordt daarom met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.L. van den IJssel

UM