ECLI:NL:CRVB:2015:4517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 7 juli 2008 ziek meldde na werkzaamheden als schoonmaakster/afwasser. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante per 5 juli 2010 niet meer recht had op een uitkering op basis van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante meldde zich opnieuw ziek op 2 mei 2013 en na onderzoek door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij per 2 oktober 2013 weer geschikt geacht kon worden voor bepaalde functies. Het Uwv beëindigde daarop haar recht op ziekengeld. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep betwistte appellante de geschiktheid voor de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en inpakker, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat appellante geschikt was voor de geduide functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd.