In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekeringsstatus van een betrokkene die werkzaam was bij consulaire posten. De betrokkene, geboren in het Verenigd Koninkrijk, had gedurende haar werkzaamheden bij het Britse en Amerikaanse consulaat in Nederland een geprivilegieerdenstatus, waardoor zij vrijgesteld was van het betalen van de meeste belastingen en premies. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat de betrokkene niet verzekerd was voor de AOW gedurende haar werkzaamheden bij beide consulaten. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd, maar de betrokkene was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak de relevante Europese en nationale wetgeving, waaronder Verordening (EEG) nr. 1408/71 en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, in overweging genomen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie had eerder prejudiciële vragen beantwoord over de verzekeringsstatus van consulaire medewerkers. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet onder de personele werkingssfeer van de genoemde verordening viel, omdat zij op grond van de consulaire wetgeving niet bij het Nederlandse socialezekerheidsstelsel was aangesloten.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten van de Svb en de rechtbank te herzien. De betrokkene had gekozen voor een status die uitsluiting van de verzekering met zich meebracht, en de Raad volgde de argumenten van de Svb dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard. De Raad heeft geen proceskosten toegewezen, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.