ECLI:NL:CRVB:2015:4516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
11/2455 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over de verzekeringsstatus voor de AOW van consulaire medewerkers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekeringsstatus van een betrokkene die werkzaam was bij consulaire posten. De betrokkene, geboren in het Verenigd Koninkrijk, had gedurende haar werkzaamheden bij het Britse en Amerikaanse consulaat in Nederland een geprivilegieerdenstatus, waardoor zij vrijgesteld was van het betalen van de meeste belastingen en premies. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat de betrokkene niet verzekerd was voor de AOW gedurende haar werkzaamheden bij beide consulaten. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd, maar de betrokkene was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak de relevante Europese en nationale wetgeving, waaronder Verordening (EEG) nr. 1408/71 en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, in overweging genomen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie had eerder prejudiciële vragen beantwoord over de verzekeringsstatus van consulaire medewerkers. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet onder de personele werkingssfeer van de genoemde verordening viel, omdat zij op grond van de consulaire wetgeving niet bij het Nederlandse socialezekerheidsstelsel was aangesloten.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten van de Svb en de rechtbank te herzien. De betrokkene had gekozen voor een status die uitsluiting van de verzekering met zich meebracht, en de Raad volgde de argumenten van de Svb dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard. De Raad heeft geen proceskosten toegewezen, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

11/2455 AOW
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 maart 2010 lees: 2011, 09/2853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Voor een overzicht van het procesverloop tot aan het verzoek van 9 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6146) wordt verwezen naar dat verzoek, waarbij de Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat verzoek geformuleerde vragen.
Bij arrest van 15 januari 2015, C-179/13 (het arrest), heeft het Hof de door de Raad gestelde prejudiciële vragen beantwoord. Zowel de Svb als belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.L Theele en mr. N. Zuidersma. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N.E.P. Matt.

OVERWEGINGEN

1.1.Voor een uitgebreide weergave van de feiten wordt verwezen naar het verzoek en naar het arrest van het Hof. Volstaan wordt met het volgende.
1.2.
Betrokkene is [in] 1955 geboren in het Verenigd Koninkrijk, heeft de Britse nationaliteit en is in 1973 in Nederland komen wonen. Van 18 april 1977 tot en met april 1980 heeft zij gewerkt bij het Britse Consulaat-Generaal in [plaatsnaam 1] en sinds 17 november 1980 werkt zij als [naam functie] bij het Consulaat-Generaal van de Verenigde Staten van Amerika (VS) in [plaatsnaam 2] . Aan haar is, door de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, de geprivilegieerdenstatus verleend, met als gevolg dat zij is vrijgesteld van het betalen van de meeste belastingen en premies. Betrokkene heeft op 5 december 1999 een formulier ingevuld, waarop zij heeft aangekruist haar “posted” status te willen behouden met als gevolg niet onder de dekking van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel te vallen.
1.3.
Betrokkene heeft de Svb verzocht haar een overzicht te geven van de, voor de AOW, verzekerde perioden. Bij besluit van 27 maart 2008 heeft de Svb vastgesteld gedurende welke tijdvakken betrokkene vanaf haar vijftiende jaar al dan niet verzekerd is geweest. De Svb heeft betrokkene niet verzekerd geacht gedurende haar werkzaamheden bij beide consulaten. Bij besluit op bezwaar van 14 mei 2009 heeft de Svb betrokkene enkel niet verzekerd geacht in de periode dat zij heeft gewerkt voor het Consulaat-Generaal van de VS: van 18 november 1980 tot en met 27 maart 2008. De einddatum is de datum van het primaire besluit.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7347) geoordeeld dat betrokkene wel verzekerd was voor de AOW in de periode dat zij werkte voor het Consulaat-Generaal van de VS. Op grond van de destijds van toepassing zijnde nationale regelgeving was betrokkene niet verzekerd omdat ze niet de Nederlandse nationaliteit had en heeft. Artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) schrijft echter voor dat de Britse nationaliteit van betrokkene gelijkgesteld wordt met de Nederlandse nationaliteit. Verder is de rechtbank van oordeel dat aangenomen moet worden dat betrokkene duurzaam in Nederland verblijft.
3.1.
Bij het arrest heeft het Hof, uitspraak doende op de vragen van de Raad, het volgende voor recht verklaard.
“Artikel 2 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, gelezen in samenhang met artikel 16 van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een lidstaat voor het tijdvak waarin hij werkzaam is geweest op een consulaire post van een derde staat, gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijf houdt, niet onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat in de zin van die bepaling indien die onderdaan krachtens de op grond van artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, gesloten te Wenen op 24 april 1963, vastgestelde wetgeving van de lidstaat waar hij verblijft niet bij het nationale socialezekerheidsstelsel is aangesloten.”
3.2.
Betrokkene heeft in reactie hierop gesteld dat zij bij de aanvang van haar werkzaamheden voor het consulaat duurzaam, namelijk reeds sinds 2 november 1973, in Nederland verbleef. Naar nationaal recht is zij daarom verzekerd voor de volksverzekeringen. De keuze van betrokkene op het formulier van 5 december 1999 doet daar niet aan af. Voorts heeft zij gesteld dat sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit. Het Hof heeft zich niet uitgelaten over de vraag of sprake is van strijd met het non-discriminatiebeginsel in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
3.3.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het Hof zich wel rekenschap heeft gegeven van het vraagstuk van discriminatie naar nationaliteit doch niet is toegekomen aan de expliciete behandeling daarvan omdat het Hof kennelijk van oordeel is dat er geen sprake is van onderscheid naar nationaliteit doch naar status ingevolge het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Verdrag van Wenen consulair). Voorts heeft de Svb gesteld dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van duurzaam verblijf in de zin van de Besluiten uitbreiding en beperking kring van verzekerden, gekeken moet worden naar de bron, te weten de status waarmee diplomatiek en consulair personeel in Nederland verblijft. Tot slot heeft de Svb verwezen naar het overgangsrecht van de verschillende besluiten inzake de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden. Ook deze leiden ertoe dat betrokkene in de periode in geding niet voor een verzoek van de AOW kan worden aangemeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De eerste vraag aan het Hof ziet op de vraag of een persoon in de situatie van betrokkene onder de personele werkingssfeer Vo 1408/71 valt. Het Hof heeft uiteengezet dat een persoon als betrokkene niet onder de personele werkingssfeer van Vo 1408/71 valt indien hij krachtens de op grond van artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen consulair, door Nederland vastgestelde wetgeving niet bij het nationale socialezekerheidsstelsel is aangesloten. Het Hof heeft voorts overwogen dat gelet op dit antwoord op de eerste vraag, de tweede vraag niet hoeft te worden beantwoord. De tweede vraag ziet op uitleg van artikel 3 van Vo 1408/71 en artikel 7, tweede lid, van Vo 1612/68 en de rechtvaardiging van het onderscheid naar nationaliteit. Voorts ziet de tweede vraag op de betekenis van een keuze van betrokkene voor de geprivilegieerdenstatus. Beoordeeld moet dus worden of betrokkene op grond van de nationale regelgeving niet bij het Nederlandse socialezekerheidsstelsel was aangelsoten in de periode hier in geding.
4.2.
Het Verdrag van Wenen consulair heeft als hoofdregel - neergelegd in artikel 48 - dat de leden van een consulaire post ten aanzien van door hen voor de zendstaat verrichte diensten zijn vrijgesteld van de eventueel in de ontvangende staat van kracht zijnde voorschriften op het gebied van sociale verzekering. Voor leden van de consulaire post die onderdaan of ingezetene zijn van de ontvangende staat, gelden bijzondere regels, neergelegd in artikel 71. Het eerste lid ziet op consulaire ambtenaren. Het tweede lid ziet op andere leden van de consulaire post. Niet in geschil is dat betrokkene tot deze laatste categorie behoort. Andere leden van de consulaire post die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat genieten slechts faciliteiten, voorrechten en immuniteiten voor zover deze hun door de ontvangende Staat worden verleend. Gebruik makend van de in artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen consulair geboden mogelijkheid om bepaalde personeelsleden van consulaire posten vrij te stellen van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel heeft Nederland regels neergelegd in opeenvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen en de opeenvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring van verzekerden werknemersverzekeringen.
4.3.
Toen betrokkene haar consulaire werkzaamheden aanvatte was van kracht het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976 (Stb. 1976, 557
). In artikel 2, eerste lid, sub f, was bepaald dat niet als verzekerd in de zin van de AOW werd aangemerkt de binnen het Rijk verblijf houdende niet-Nederlander die als ambtenaar is toegevoegd aan de diplomatiek of beroepsconsulair vertegenwoordiger van een andere Mogendheid. Voorts was van kracht het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden werknemersverzekeringen van 27 juni 1967 (Stb. 1967, 343). In artikel 2, sub c was een overeenkomstige bepaling opgenomen op grond waarvan dergelijke ambtenaren niet als werknemer in de zin van de WAO, de ZW en de WW worden beschouwd. Geconcludeerd kan worden dat betrokkene krachtens de op grond van artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen consulair door Nederland vastgestelde regelgeving niet bij het nationale socialezekerheidsstelsel was aangesloten. Zij viel daardoor niet onder de personele werkingssfeer van Vo 1408/71.
4.4.
Er is geen aanleiding daar voor de latere tijdvakken anders over te oordelen. Weliswaar is in het opvolgende Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen van 3 mei 1989 (Stb. 1989, 164) en de latere besluiten een extra voorwaarde opgenomen voor uitsluiting van de verzekering, te weten dat uitsluiting niet aan de orde is indien de betrokkene duurzaam in Nederland verblijft – later: ten tijde van de aanwerving in Nederland woont - doch door het nationale overgangsrecht komt de Raad niet toe aan toetsing aan dit criterium. Hetzelfde geldt voor de opvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring van verzekerden werknemersverzekeringen van 24 december 1986 (Stb. 1986, 654) en van 23 augustus 1989 (Stb. 1989, 402).
4.5.
Het overgangsrecht van het Besluit van 3 mei 1989 is geregeld in artikel 31 en komt neer op eerbiedigende werking voor degene die al was vrijgesteld voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Besluit van 3 mei 1989. In artikel 31, eerste lid is bepaald dat op degene, die voor de datum van inwerkingtreding van het besluit van 3 mei 1989 als niet-verzekerde was aangemerkt ingevolge artikel 2 van het Besluit van 19 oktober 1976 (Stb. 1976, 557) dat besluit van toepassing blijft. In het tweede lid van artikel 31 is bepaald dat het nieuwe besluit van toepassing is indien dit leidt tot uitsluiting van de verzekering ingevolge de volksverzekeringen. In artikel 13, derde lid van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998 (Stb. 1998, 746), welk besluit tot 1 januari 2015 van toepassing was, is sprake van eerbiedigende werking voor degene die al was vrijgesteld voor 1 augustus 1987. Deze datum knoopt aan bij het feit dat per die datum uitvoering is gegeven aan het criterium duurzaam verblijvende zoals dat wordt gehanteerd onder andere in het Verdrag van Wenen consulair. Daarbij is besloten dat aan de eenmaal toegekende rechten niet zou worden getornd. Omdat er in de loop van de jaren daarna in de praktijk veel onduidelijkheden zijn ontstaan over de verzekeringspositie van deze groep van personen, achtte de regering het zinvol aan de toezegging uit 1987 na zoveel jaren een wettelijke grondslag te geven. Het derde lid voorziet daarin (Nota van toelichting, Stb. 1998, 746). Dit luidt:
“Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen zijn op grond van artikel 13, derde lid van het Besluit van 24 december 1998 de leden van het administratieve, technische en bedienende personeel van de diplomatieke zending of de consulaire post van een andere mogendheid (…) indien zij reeds vóór 1 augustus 1987 als zodanig in dienst waren, en vanaf 1 augustus 1987 als zodanig onafgebroken in dienst zijn, tenzij zij:
a. Nederlander zijn;
b. in Nederland arbeid verrichten anders dan de werkzaamheden,
bedoeld in de aanhef; of
c. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.”
4.6.
De Besluiten uitbreiding en beperking kring van verzekerden werknemersverzekeringen van 24 december 1986 (Stb. 1986, 654) en van 23 augustus 1989 (Stb. 1989, 402) bevatten soortgelijke bepalingen op grond waarvan betrokkene als niet verzekerd werd aangemerkt.
4.7.
Voorts heeft het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken aan personen die reeds voor 1 augustus 1987 in Nederland bij een consulaat of ambassade werkzaam waren, de mogelijkheid geboden om vóór 15 december 1999 te kiezen tussen al dan niet deelnemen aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel met ingang van 1 januari 2000. In een door [betrokkene] op 5 december 1999 ondertekend formulier heeft zij gekozen voor de optie “I want to keep my “posted” status, which means that I will not be insured under the Dutch social insurance system and will therefore not be entitled to the cover it provides”. Bij de andere optie is uitgelegd dat er premies moeten worden betaald en dat er recht op uitkering bestaat. Hieruit volgt dat betrokkene ook met ingang van 1 januari 2000 niet verzekerd is geweest.
4.8.
Op grond van het voorgaande moet betrokkene in de periode in geding als niet-verzekerd op grond van de AOW worden aangemerkt. Niet in geschil is dat betrokkene niet voldoet aan één van de criteria - Nederlanderschap, het verrichten van andere dan de consulaire werkzaamheden of het ontvangen van een Nederlandse sociale zekerheidsuitkering - die tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden.
4.9.
Aan hetgeen betrokkene heeft gesteld met betrekking tot het begrip duurzaam verblijf en met betrekking tot de schriftelijke verklaring van 5 december 1999, komt de Raad niet toe.
4.10.
Betrokkene wordt niet gevolgd in haar stelling dat de toetsing aan artikel 45 van het VWEU tot een andere uitkomst leidt. Aan betrokkene moet worden toegegeven dat deze bepaling in de vragen aan het Hof niet uitdrukkelijk is vermeld. Artikel 45 van het VWEU is in de verwijzingsuitspraak echter wel genoemd in het wettelijk kader. Het Hof heeft ondanks deze vermelding geen aanleiding gezien om door toetsing aan deze bepaling tot een ander oordeel te komen. Dit terwijl de rechtvaardiging van het onderscheid naar nationaliteit in de tweede vraag wel uitdrukkelijk aan de orde is gesteld. Het Hof heeft overwogen niet meer toe te komen aan beantwoording van de tweede vraag. Niet valt in te zien dat de argumenten die gelden in de verhouding tussen Vo 1408/71 en het Weens Verdrag consulair niet ook zouden gelden in de verhouding tussen (artikel 45 van) het VWEU en het Weens Verdrag consulair. Het Hof heeft in rechtsoverweging 35 dan ook overwogen dat het recht van de Unie moet worden uitgelegd gelet op de relevante regels van volkenrecht, dat deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie en de instellingen van deze laatste bindt. Deze overweging beperkt zich niet tot Vo 1408/71. Met de Svb komt de Raad tot de conclusie dat - Unierechtelijk gezien - de consulaire status van betrokkene blijkbaar de uitsluiting van verzekering van de AOW kan rechtvaardigen.
4.11.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van de Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) M.M. van de Kade
(getekend) M. Crum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

AP