ECLI:NL:CRVB:2015:4515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
14/4490 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante had zich ziek gemeld op 2 augustus 2011 en verzocht om een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 30 juli 2013 recht heeft op een WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 49,95%. Appellante is van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt is en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere gronden herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De informatie van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de psychiater is niet voldoende om de eerdere beoordelingen te weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een onafhankelijke deskundige.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de medische geschiktheid van de geselecteerde functies en de vastgestelde beperkingen in de FML worden onderschreven. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

14/4490 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 augustus 2014, 13/6421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. Arabaci. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich met ingang van 2 augustus 2011 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet, vanwege psychische klachten en klachten van flauwvallen, misselijkheid en buikpijn. Op 13 juni 2013 heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 30 juli 2013 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 49,95%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij meent dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Het bezwaar is bij besluit van 19 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling en de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft in de informatie van sociaal psychiatrisch verpleegkundige C. van de Velde van 17 september 2013 onvoldoende aanleiding gezien voor twijfel aan juistheid van de medische beoordeling aangezien deze informatie is gedateerd na de datum in geding van 30 juli 2013 en appellante op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom deze informatie van Van de Velde afwijkt van haar brief van 9 augustus 2013, welke datum dichter bij de datum in geding ligt. De medische geschiktheid van de voorgehouden functies is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de rapporten van 12 augustus 2013 respectievelijk 23 september 2013 en 22 april 2014. De hiertegen ingebrachte argumenten van appellante doen hieraan niet af nu deze niet zijn onderbouwd.
2. In hoger beroep heeft appellante de beroepsgronden in eerste aanleg herhaald. Zij heeft aangevoerd dat ten onrechte geen waarde is gehecht aan de informatie van Van de Velde van 17 september 2013 terwijl deze datum dichter bij de datum in geding ligt dan de datum waarop psychiater S. Henselmans appellante heeft onderzocht, namelijk in december 2012. Verder heeft zij aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat in de FML. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een ondersteuningsplan van het Buurtteam [naam wijk] ingediend, gedateerd 8 oktober 2015. Verder heeft zij aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn gelet op de erin voorkomende belasting ten aanzien van met name werkdruk, concentratie, werken met machines en tillen, dragen en buigen en vanwege haar vermoeidheidsklachten.
3.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.2.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Hierbij heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de informatie van de door het Uwv ingeschakelde psychiater Henselmans, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Van de Velde van 9 augustus 2013. De hierin vervatte informatie komt grotendeels overeen en roept geen twijfel op aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die op basis van de diagnoses van dysthyme stoornis met afhankelijke trekken en kenmerken van PTSS de belastbaarheid heeft vastgesteld. De door appellante aangehaalde informatie van Van de Velde van 17 september 2013 lijkt in tegenspraak met haar eerdere brief van 9 augustus 2013 en past niet bij de bevindingen van Henselmans en de verzekeringsartsen. Appellante heeft hiervoor in beroep noch in hoger beroep een passende verklaring kunnen geven, noch nadere medische informatie ingediend die twijfel oproept aan de juistheid van de medische beoordeling. Het in hoger beroep ingezonden ondersteuningsplan ziet niet op de datum in geding van 30 juli 2013 en geeft reeds om die reden geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding. Het hoger beroep slaagt niet op dit punt.
3.3.
Terecht heeft de rechtbank gewezen op de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen ten aanzien van het vertalen van de medische situatie van een betrokkene naar objectieve beperkingen voor arbeid, welke worden vastgesteld bij de FML. Bij FML van 7 augustus 2013 zijn beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen evenals een medische urenbeperking van twintig uur per week. Terecht ook heeft de rechtbank overwogen dat uit de voorhanden medische informatie niet kan worden opgemaakt dat de beperkingen van appellante, zoals vastgesteld in de FML, zijn onderschat.
3.4.
Ook ten aanzien van de medische geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de door appellante aangevoerde gronden niet slagen. Nu door appellante in hoger beroep deze gronden slechts zijn herhaald zonder nadere onderbouwing wordt volstaan met verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank ter zake.
3.5.
Gelet op de overwegingen 3.2 tot en met 3.4 slaagt het hoger beroep niet.
3.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. van Ravenstein

MK