In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante, die als zorgcoördinator werkte en op 13 augustus 2013 uitviel wegens psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 26 november 2013, werd geconcludeerd dat appellante per 2 december 2013 weer geschikt werd geacht voor haar werkzaamheden. Het Uwv beëindigde daarop haar recht op ziekengeld. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank de intensiteit van haar werkzaamheden en de medische verklaring van haar behandelaar bij PsyQ ten onrechte had onderschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen overtuigende medische onderbouwing was voor de stelling dat appellante niet in staat was haar werk te hervatten. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen, omdat appellante op goede gronden geschikt werd geacht voor haar arbeid. De uitspraak werd gedaan op 9 december 2015.