ECLI:NL:CRVB:2015:4495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante ontving sinds 16 juni 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv besloot op 23 januari 2012 dat haar uitkering zou eindigen op 16 maart 2012 en dat zij recht had op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vond dat er onvoldoende verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek was verricht. Na een onderzoek door een verzekeringsarts en een psychiatrische expertise door psychiater J. Marx, werd het bezwaar ongegrond verklaard door het Uwv.
Appellante ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij aanvullende medische informatie overlegde, waaronder een rapport van onafhankelijk verzekeringsarts A.W.A. Elemans. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de conclusies van het Uwv juist waren. Appellante stelde in hoger beroep dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd waren. De Raad benadrukte dat protocollen slechts ondersteunend zijn en dat de beoordeling van beperkingen altijd individueel moet plaatsvinden.
De uitspraak bevestigt dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellante, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.