ECLI:NL:CRVB:2015:491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
13-4244 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die stelt dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. Het Uwv had in een besluit van 20 december 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 30 januari 2012 geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank bevestigd.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten, waaronder een borderline persoonlijkheidsstructuur. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante juist waren en dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel aan deze conclusies.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom de klachten van appellante niet leiden tot verdergaande beperkingen. De Raad bevestigt dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd. Uiteindelijk wordt het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

13/4244 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
27 juni 2013, 12/2073 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 20 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 30 januari 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 30 januari 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 maart 2012 inzichtelijk gemotiveerd waarom de klachten van appellante niet leiden tot verdergaande beperkingen dan zijn aangenomen. In zijn rapport van 27 maart 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de informatie van B.W.J. de Geus, klinisch neuropsycholoog, gemotiveerd aangegeven waarom de door deze gestelde borderline persoonlijkheidsstructuur van appellante geen reden geeft om meer beperkingen aan te nemen: het is immers niet duidelijk gebleken dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante in staat moet worden geacht om de geduide functies te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 december 2011 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 maart 2012 is afdoende gemotiveerd waarom de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische aard aangevoerd. Zij voert aan dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellante herhaalt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. Bij de rechtbank is medische informatie van de klinisch neuropsycholoog De Geus in het geding gebracht, waarin staat beschreven dat appellante een borderline persoonlijkheidsstructuur heeft. Er is onvoldoende rekening gehouden met het verzekeringsgeneeskundig protocol Borderline persoonlijkheidsstoornis waarin is beschreven dat mensen met een dergelijke stoornis veelal problemen ondervinden in het sociaal functioneren. Desondanks heeft het Uwv geen aanleiding gezien om appellante opnieuw medisch te laten onderzoeken of om verdergaande beperkingen aan te nemen. Daarom kan appellante zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek zou hebben verricht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er is geen reden voor het oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante onzorgvuldig of onjuist is verricht of dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de FML. De rechtbank heeft de in beroep door appellante aangevoerde en in hoger beroep herhaalde grond met betrekking tot het aannemen van meer beperkingen bij de aangevallen uitspraak afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom die grond niet slaagt. De ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden onderschreven. Daar voegt de Raad aan toe dat de verzekeringsarts in zijn rapport constateert dat appellante ten tijde van het onderzoek niet onder specialistische behandeling was voor haar psychische klachten en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 maart 2012 met betrekking tot beperkingen op het psychisch vlak heeft benadrukt dat de medische objectivering ontbreekt om beperkingen aan te nemen ten aanzien van concentratie en geheugen. Deze arts heeft in zijn rapport van 28 februari 2013 afdoende gemotiveerd waarom het in beroep ingezonden rapport van W.M. Kruijsen, reumatoloog, geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen, nu de FML al beperkingen ten aanzien van het verrichten van fysiek zware arbeid bevat.
4.3.
Wat betreft de grond van appellante dat in overeenstemming met het verzekeringsgeneeskundig protocol Borderline persoonlijkheidsstoornis zij opnieuw medisch had moeten worden onderzocht, dan wel dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873. Hieruit volgt dat de protocollen alleen een ondersteuning bieden voor de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming, terwijl voor de vereisten waaraan het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet voldoen wordt verwezen naar het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Zoals door de rechtbank terecht reeds is overwogen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 maart 2013 gemotiveerd waarom de gestelde borderline persoonlijkheidsstructuur geen reden geeft om meer beperkingen aan te nemen. De door de verzekeringsarts bij lichamelijk onderzoek geconstateerde (lichte) beperkingen van de nek- en rugfunctie hebben hun weerslag gevonden in daarbij passende beperkingen in de FML.
4.4.
Ook de in hoger beroep door appellante in het geding gebrachte stukken van de behandelend neuroloog van 8 september 2014, van de behandelend psychiater van onder andere 23 november 2014 en van de behandelend orthopeed van 24 september 2014 geven geen aanleiding tot een ander oordeel te komen aangaande de medische belastbaarheid van appellante omdat deze stukken niet zien op de datum in geding, maar op de medische situatie van appellante in de tweede helft van 2014.
4.5.
Appellante heeft geen gronden van specifiek arbeidskundige aard aangevoerd. Vastgesteld wordt dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd in zijn rapport van 20 maart 2012. Er bestaat daarom geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallenuitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) S.K. Dekker
JvC