ECLI:NL:CRVB:2015:4491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/5016 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens gebrek aan machtiging sociaal raadsman

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar sociaal raadsman R. Snoeren, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat een verzoek om terugbetaling van onverschuldigd betaalde uitkering had afgewezen. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat er geen schriftelijke machtiging was ontvangen waaruit bleek dat Snoeren gemachtigd was om namens appellante op te treden. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat appellante niet had aangetoond dat zij het machtigingsformulier tijdig had geretourneerd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor het tijdig terugsturen van het machtigingsformulier. Appellante stelde dat het Uwv brieven naar een onjuist postadres had gestuurd, wat haar in de weg had gestaan om tijdig te reageren. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het machtigingsformulier daadwerkelijk was geretourneerd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door E. Dijt, met N. Veenstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 december 2015. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5016 WAO
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
23 juli 2014, 13/4698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 28 juni 2013 heeft R. Snoeren , sociaal raadsman ( Snoeren ), namens appellante verzocht om bedragen aan onverschuldigd betaalde uitkering die vanaf juni 2010 op haar WAO-uitkering zijn ingehouden, voor zover deze onder de beslagvrije voet vallen, aan haar terug te storten.
1.2.
Bij brief van 9 juli 2013 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.
1.3.
Snoeren heeft tegen de brief van 9 juli 2013 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 22 augustus 2013 heeft het Uwv Snoeren medegedeeld dat het bezwaarschrift nog niet in behandeling kan worden genomen en dit pas kan als appellante hem schriftelijk heeft gemachtigd. Hiervoor is een machtigingsformulier bijgevoegd dat uiterlijk op 5 september 2013 door het Uwv moet zijn ontvangen. Tevens is meegedeeld dat deze termijn niet kan worden verlengd en is er op gewezen dat, als niet tijdig wordt gereageerd, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.5.
Bij brief van 12 september 2013 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat van Snoeren geen machtiging is ontvangen. Appellante is door middel van het bijgevoegde machtigingsformulier in de gelegenheid gesteld om Snoeren te machtigen dan wel te laten weten dat zij de bezwaarprocedure zelf wenst voort te zetten. Het formulier moet uiterlijk op 26 september 2013 door het Uwv zijn ontvangen. Tevens is meegedeeld dat verlenging van die termijn op verzoek mogelijk is met twee weken. Voorts is appellante er op gewezen dat, als niet tijdig wordt gereageerd, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.6.
Bij besluit van 27 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat het bezwaarschrift niet aan het wettelijke vereiste voldoet dat sprake is van een verklaring waaruit blijkt dat de Snoeren is gemachtigd om bezwaar namens appellante in te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante met haar enkele verklaring dat zij het formulier tijdig heeft geretourneerd, maar dit blijkbaar bij het Uwv in het ongerede is geraakt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het machtigingsformulier daadwerkelijk ingevuld aan het Uwv heeft geretourneerd, laat staan dat dit door het Uwv is ontvangen.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het machtigingsformulier tijdig heeft teruggestuurd. De rechtbank had rekening moeten houden met het feit dat het Uwv in eerste instantie appellante brieven heeft gezonden naar een onjuist postadres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
4.2.
Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a en slotzin, van de Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3.
Het oordeel en de overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Appellante heeft met haar niet onderbouwde verklaring dat zij het machtigingsformulier aan het Uwv heeft geretourneerd niet aannemelijk gemaakt dat dit daadwerkelijk is gebeurd. Voor zover appellante heeft willen betogen dat het machtigingsformulier aan een onjuist adres is verzonden kan zij daarin niet worden gevolgd. De brief van 12 september 2013 waarbij het machtigingsformulier is gevoegd, is verzonden aan het adres van appellante dat door Snoeren was opgegeven en dat appellante ook verder in de procedure heeft genoemd.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Veenstra

AP