ECLI:NL:CRVB:2015:4479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
14/4470 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na eerdere afwijzingen onder de Wet Wajong

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante had eerder aanvragen ingediend die ook waren afgewezen door het Uwv, en zij stelde dat haar medische situatie was verslechterd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de aanvraag naar zijn strekking moet worden beoordeeld en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op eerdere besluiten. De Raad bevestigt dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de eerdere afwijzingen te handhaven, omdat appellante geen relevante nieuwe informatie heeft aangedragen die haar aanspraak op de uitkering zou kunnen onderbouwen. De Raad concludeert dat de omstandigheid dat appellante na 2007 toegenomen arbeidsongeschikt zou zijn geworden, niet leidt tot een nieuwe aanspraak op de Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4470 WWAJ
Datum uitspraak: 26 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 juni 2014, 14/659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kreutzkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren [in] 1984, heeft op 10 mei 2010 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Bij besluit van 21 september 2010 heeft het Uwv de aanvraag na een medisch en arbeidskundig onderzoek afgewezen. Daarbij is meegewogen dat appellante vanaf 2002 bekend is met schildklierklachten als gevolg van de ziekte van Graves en dat zij lage rugklachten heeft. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
2. Naar aanleiding van een herhaalde aanvraag op 30 juni 2011, waarbij appellante heeft aangevoerd vanwege de schildklierproblematiek arbeidsongeschikt te zijn, heeft het Uwv na een medisch onderzoek bij besluit van 1 augustus 2011 geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 21 september 2010. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2011 vanwege het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit heeft appellante geen beroep ingesteld.
3. Op 24 januari 2012 heeft appellante voor de derde maal om ondersteuning op grond van de Wet Wajong gevraagd, waarbij zij heeft aangevoerd dat zij vanwege de ziekte van Graves arbeidsongeschikt is. Appellante heeft ter onderbouwing van haar aanvraag medische stukken overgelegd en aangevoerd dat het bij elke aanvraag om uitkering slechter met haar gaat. Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het Uwv de aanvraag wederom afgewezen. Daarbij heeft het Uwv tevens beoordeeld of mogelijk aanspraak op uitkering bestaat wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na het bereiken van de einde wachttijd [in] 2002, hetgeen volgens het Uwv niet het geval is. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
4. Ook op een vierde aanvraag op 6 november 2013 heeft het Uwv bij besluit van 4 december 2013 afwijzend beslist. Aan dit besluit is ook een medisch onderzoek voorafgaan. Appellante heeft bij haar aanvraag weer verwezen naar de ziekte van Graves en aangevoerd dat haar medische situatie verder verslechterd is. Een handgeschreven verklaring van de behandelend internist-endocrinoloog H. van Leeuwen-Wintjens, door het Uwv ontvangen op 12 november 2013, is bijgevoegd. Bij besluit van 12 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan lag het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 februari 2014 ten grondslag. Overwogen is dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht dan die waarvan al sprake was tijdens de eerste Wajong-beoordeling en dat er geen sprake is geweest van een toename van de beperkingen in de periode van 5 jaar na de 18e verjaardag van appellante (Amber periode). Verder maakt de omstandigheid dat appellante door de behandelende sector in november 2013 niet in staat is geacht te werken de beoordeling niet anders, nu die datum is gelegen na afloop van de periode van vijf jaar na de 18e verjaardag van appellante.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van appellante is gericht op het verkrijgen van een Wajong-uitkering en derhalve op het terugkomen van het besluit van 21 september 2010 en van het besluit van 20 maart 2012, waarbij de claim om toename van arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na 15 augustus 2002 is afgewezen, welke besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante aan haar verzoek geen rechtens relevante feiten en/of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Dat appellante in 2002 aan een auto-immuun ziekte leed (M. Graves) was bekend bij het Uwv ten tijde van de eerste Wajong-aanvraag. Het Uwv heeft volgens de rechtbank niet in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel gehandeld. Evenmin kan gezegd worden dat het Uwv in redelijkheid niet tot zijn besluit heeft kunnen komen.
6.1.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de diagnose Graves een nieuwe diagnose is die ten tijde van de eerste beoordeling van de aanspraak op Wajong niet bekend was.
6.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraken van 14 januari 2015,
ECLI:NL:CRVB: 2015:1 en 2015:2, moet een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
7.2.
In voornoemde uitspraken van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
7.3.
Zoals in 7.1 is overwogen, moet de aanvraag naar zijn strekking worden beoordeeld. Appellante heeft de juistheid van het besluit van 21 september 2010 bestreden en tevens te kennen gegeven dat haar medische situatie sinds haar 18e verjaardag is verslechterd. Het betreft hier daarom een herhaalde aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Wajong per 15 augustus 2002, alsook een verzoek om een beoordeling op grond van de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
7.4.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de datum 15 augustus 2002, waarop de besluiten van 21 september 2010 en van 20 maart 2012 betrekking hadden, moet worden onderzocht of appellante bij haar aanvraag van 6 november 2013 nieuwe feiten en omstandigheden heeft vermeld. Ter onderbouwing van haar standpunt om alsnog in aanmerking te komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong heeft appellante aangevoerd dat de gestelde diagnose van Morbus Graves als een nieuw feit moet worden aangemerkt in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dit is terecht door het Uwv niet als een nieuw feit aangemerkt, reeds omdat ten tijde van de beoordeling van de eerste
Wajong-aanvraag bekend was dat appellante aan die ziekte leed en de verzekeringsarts dit kenbaar bij zijn beoordeling heeft meegewogen. Het rapport van de verzekeringsarts van
9 augustus 2010, dat mede aan het besluit van 21 september 2010 ten grondslag ligt, vermeldt immers al dat blijkens de op 26 juli 2010 ontvangen informatie van internist Van Leeuwen sprake is van Morbus Graves. Verder heeft appellante gesteld dat de arbeidsdeskundige in 2010 ten onrechte heeft gesproken over een te langzaam werkende schildklier, terwijl zij klachten ervoer als gevolg van een te snel werkende schildklier. Dit kan niet als een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden aangemerkt. Het betreft een nieuw argument dat reeds tegen het besluit van 21 september 2010 naar voren had kunnen worden gebracht. Dit is slechts anders indien dit argument steunt op nieuwe feiten of omstandigheden (zie de uitspraak van de Raad van 18 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2008:BX2174). Daarvan is in dit geval echter geen sprake.
7.5.
Voor zover appellante met haar aanvraag van 6 november 2013 heeft aangevoerd dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, geldt het volgende.
7.5.1.
Artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong bepaalt dat indien de ingezetene geen jonggehandicapte is in de zin van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Wajong, en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
7.5.2.
Het Uwv heeft in het onder 3 genoemde besluit van 20 maart 2012 geoordeeld dat geen aanspraak op uitkering bestaat wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na het bereiken van het einde wachttijd [in] 2002. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Appellante heeft geen nieuwe feiten in de zin van artikel 4:6 Awb aangedragen die voor het Uwv aanleiding behoorden te zijn om dit besluit te herzien. De onder 4 genoemde verklaring van internist-endocrinoloog Van Leeuwen-Wintjens kan niet als zodanig gelden, reeds omdat deze niet ziet op de periode tot 15 augustus 2007.
7.6.
De slotsom is dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het Uwv kon in redelijkheid besluiten om niet terug te komen van de besluiten van 21 september 2010 en 20 maart 2012, waarmee is beslist dat appellante geen jonggehandicapte is in de zin van de Wet Wajong. Tegen deze achtergrond kan de omstandigheid, dat appellante [ná] 2007 (einde wachttijd plus vijf jaar) toegenomen arbeidsongeschikt zou zijn geworden, niet meebrengen dat zij alsnog aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering. Aan een beoordeling van dergelijke aanspraken voor de toekomst wordt daarom niet toegekomen.
7.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) L.H.J. van Haarlem
sg