ECLI:NL:CRVB:2015:4463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
15/301 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieonderhoud en functiebeschrijving binnen het Grensoverschrijdend Politieteam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de korpschef van politie tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel. De betrokkenen, die werkzaam zijn bij het Grensoverschrijdend Politieteam (GPT), hebben verzocht om functieonderhoud en een aangepaste functiebeschrijving. De korpschef heeft aanvankelijk geweigerd om de betrokkenen in hun functie bij het GPT te laten voortzetten, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepen van de betrokkenen gegrond verklaard en de bestreden besluiten van de korpschef vernietigd, met de opdracht om nieuwe besluiten te nemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de intrekking van de hoger beroepen door de korpschef geaccepteerd, maar heeft ook geoordeeld dat de betrokkenen recht hebben op een gelijkluidende functiebeschrijving voor hun werkzaamheden binnen het GPT. De Raad heeft vastgesteld dat de feitelijke uitvoering van debriefings een belangrijke taak is die expliciet in de functiebeschrijving moet worden opgenomen. De Raad heeft de korpschef opgedragen om bij de nieuwe beslissingen op bezwaar rekening te houden met deze uitspraak en heeft de proceskosten van de betrokkenen toegewezen.

Uitspraak

15/301 AW, 15/302 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 22 september 2014, 14/931 en 14/932 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] en [betrokkene 2] te [woonplaats 2] (betrokkenen)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroepen ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. T.A. van Helvoort op 13 januari 2015 incidenteel hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft op 26 februari 2015 een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft hij nadere stukken ingediend.
Bij brief van 19 oktober 2015 heeft de korpschef zijn hoger beroepen ingetrokken. Appellanten hebben hun incidenteel hoger beroep gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Namens de korpschef is, zoals tevoren bericht, niemand ter zitting verschenen. Betrokkenen zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkenen zijn in 2007/2008, vanuit hun eigen functie van Basispolitiefunctionaris, respectievelijk Medewerker Algemene Verkeerszaken, gaan deelnemen aan het Grensoverschrijdend Politieteam (GPT), met als standplaats [standplaats] .
1.2.
In het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) hebben betrokkenen in 2011 om functieonderhoud verzocht. Deze aanvragen zijn aanvankelijk afgewezen. Naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Almelo van 14 november 2012, 12/563 en 12/562, heeft de korpschef bij besluiten van 13 maart 2013, verzonden op
6 mei 2013 (primaire besluiten 1) alsnog functieonderhoud toegepast. Betrokkenen hebben elk een aangepaste persoonlijke functiebeschrijving gekregen en zijn met ingang van
31 december 2009 op die functie geplaatst.
1.3.
Bij besluiten van 8 augustus 2013 (primaire besluiten 2) heeft de korpschef betrokkenen meegedeeld niet te kunnen voldoen aan hun verzoek om hun werkzaamheden bij het GPT te mogen voortzetten na 3 augustus 2013.
1.4.
Bij besluiten van 1 oktober 2013 (primaire besluiten 3) heeft de korpschef betrokkenen voorlopig geplaatst in de functie van Medewerker Algemene Verkeerszaken (schaal 7) bij het Bureau Gebiedsgebonden Ondersteuning Verkeer (GOV) van de afdeling Verkeer van de divisie Executieve ondersteuning.
1.5.
Betrokkenen hebben tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 7 maart 2014 (bestreden besluiten) heeft de korpschef de bezwaren van betrokkenen ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de korpschef opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van haar uitspraken, met bepalingen over proceskosten en griffierechten. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende overwogen:
a. Wat betreft de bezwaren tegen de aangepaste functiebeschrijving stelt de rechtbank allereerst vast dat de korpschef, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 november 2012 ervoor gekozen heeft de specifieke setting van het GPT aan de functiebeschrijvingen van betrokkenen toe te voegen. Nu betrokkenen vanuit twee verschillende functies bij het GPT zijn geplaatst is de rechtbank van oordeel dat reeds hierom terecht is besloten niet over te gaan tot het vaststellen van twee gelijke functiebeschrijvingen.
b. Wat betreft het taakelement coördinatie van werkzaamheden heeft de korpschef zich neergelegd bij het oordeel van de rechtbank Almelo van 14 november 2012 dat voldoende aannemelijk is dat de werkzaamheden van betrokkenen ook coördinerende elementen bevatten. Het hebben van verantwoordelijkheid behoeft geen vereiste te zijn voor het kunnen aannemen van het coördineren van werkzaamheden. De korpschef had dan ook bij de aanpassing van de functiebeschrijvingen een nadere inventarisatie en beschrijving van de coördinerende werkzaamheden van operationele taken niet achterwege mogen laten. De beroepen tegen de handhaving van de primaire besluiten 1 zijn op dit punt gegrond.
c. Wat betreft het taakelement debriefing kan de rechtbank zich verenigen met de toelichting van de korpschef dat de informatie-uitwisseling met Duitse en Nederlandse collega’s geen debriefing is en dat, voor zover er sprake is van debriefings in de eigenlijke betekenis van “terugkoppeling” of evaluatie achteraf, deze slechts incidenteel en experimenteel geschieden.
d. Wat betreft het taakelement coaching oordeelt de rechtbank dat de korpschef, in het voetspoor van de Bezwarenadviescommissie, daaraan een redelijke begripsbepaling heeft gegeven met de omschrijving “de begeleiding van een persoon of groep in een leerproces om de professionaliteit en het functioneren te verbeteren”. Niet gebleken is dat coachen in deze zin tot het dagelijks werk van betrokkenen behoorde.
e. Wat betreft het niet mogen voortzetten van de werkzaamheden na 3 augustus 2013 vanwege het gestelde tijdelijk karakter van de werkzaamheden is de korpschef ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 november 2012, aangepaste persoonlijke functiebeschrijvingen, toegespitst op de specifieke setting van het GPT, zijn vastgesteld, op welke functies betrokkenen met ingang van 31 december 2009 zonder tijdsbeperking zijn geplaatst. Nu bovendien het GPT inmiddels voor onbepaalde tijd is voortgezet is de rechtbank van oordeel dat een door de korpschef gewenst vertrek van betrokkenen bij het GPT en het afnemen van de daarbij behorende werkzaamheden een functiewijziging inhoudt waarvoor een juridische grondslag is vereist. Van zo’n grondslag is niet gebleken. Zo’n grondslag kan ook niet worden gevonden in
artikel 5, tweede lid, van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie, nu de korpschef geen toepassing heeft gegeven aan dat artikellid. De beroepen tegen de handhaving van de primaire besluiten 2 zijn derhalve gegrond.
f. Het door de korpschef gedane beroep op artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie om betrokkenen in een andere functie te plaatsen slaagt niet, nu onvoldoende is onderbouwd dat er in de situatie van betrokkenen sprake is van een “bijzonder geval”, op grond waarvan de overplaatsingen in het belang van de dienst gerechtvaardigd zouden zijn. De beroepen tegen de handhaving van de primaire besluiten 3 zijn derhalve gegrond.
3. De korpschef had zich bij zijn ingetrokken hoger beroepen gekeerd tegen de in rechtsoverweging 2, onder b, e en f weergegeven onderdelen van de aangevallen uitspraken. Betrokkenen hebben zich in hun incidenteel hoger beroep gekeerd tegen de onder a, c en d weergegeven onderdelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De ingetrokken hoger beroepen
4.1.
De korpschef heeft de intrekking van zijn hoger beroepen bij brief van 19 oktober 2015 als volgt gemotiveerd: “Hiertoe is besloten omdat betrokkenen hebben aangegeven niet terug te willen keren naar hun functie bij het GPT, welke inzet was van het beroep. In verband hiermee heeft eiser geen belang meer bij voortzetting van het hoger beroep.” Ter zitting van de Raad, waar de korpschef zich niet heeft laten vertegenwoordigen, is gebleken dat betrokkenen zich niet herkennen in deze weergave van de situatie. Zij hebben gesteld dat zij wel degelijk willen terugkeren naar hun functie bij het GPT, maar dat zij nog steeds in discussie zijn met de korpschef over de (arbeids)voorwaarden die daarbij zouden dienen te gelden. De korpschef zou niet bereid zijn hun wens te honoreren om onder dezelfde voorwaarden als destijds terug te keren.
4.2.
Wat hier ook van zij, de Raad kan slechts vaststellen dat de korpschef zijn hoger beroepen onvoorwaardelijk heeft ingetrokken. Ter voorlichting van partijen merkt de Raad nog op, dat dit inhoudt dat de onder b, c en d weergegeven onderdelen van de aangevallen uitspraken onherroepelijk zijn komen vast te staan en dat de korpschef nieuwe besluiten zal moeten nemen met inachtneming van die onderdelen van de aangevallen uitspraken. Daarbij zal de korpschef tevens in acht moeten nemen hetgeen de Raad hierna zal overwegen over de incidenteel hoger beroepen van betrokkenen.
De incidenteel hoger beroepen
4.3.
In artikel 8:111, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: “Intrekking van het hoger beroep (…) heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep”. Uit deze bepaling volgt dat, nu er ook geen andere gronden zijn om tot niet-ontvankelijkheid te concluderen, de incidenteel hoger beroepen van betrokkenen ontvankelijk zijn. Wat de gegrondheid betreft wordt als volgt geoordeeld.
4.4.1.
Betrokkenen hebben betoogd dat het gegeven dat zij vanuit twee verschillende functies bij het GPT zijn geplaatst, niet meebrengt dat bij het functieonderhoud de bestaande verschillen in functiebeschrijvingen, die tot hun vorige functies zijn te herleiden, mochten worden gecontinueerd. Functieonderhoud dient immers om de werkzaamheden over een bepaalde periode te formaliseren; wat daarvóór geschied is, is niet van belang. Onweersproken is, dat zij bij het GPT in de referteperiode voor 100% dezelfde taken en verantwoordelijkheden hadden, en deze voor 100% van hun tijd verrichtten. Desgevraagd hebben betrokkenen verklaard, dat - ook al houden de functiebeschrijvingen globaal dezelfde taken in en heeft de korpschef niet beoogd materiële verschillen te laten ontstaan of voortbestaan - zij toch belang hebben bij gelijkluidende beschrijvingen, al was het maar om te voorkomen dat in een later stadium van het LFNP onbedoelde en ongewenste consequenties uit die verschillen in beschrijving kunnen worden getrokken. Zij hebben aangegeven dat de (persoonlijke) functiebeschrijving van [betrokkene 1] , waarbij de algemene politiezorg vooropstaat, ook voor [betrokkene 2] zou moeten gelden; een en ander behoudens de nog te verwerken aanpassingen naar aanleiding van deze beroepsprocedure.
4.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De Raad is van oordeel dat betrokkenen een rechtens te honoreren belang hebben om voor hun onweersproken gelijke werkzaamheden in het GPT een gelijkluidende functiebeschrijving te ontvangen. Dat heeft naar het oordeel van de Raad ook te gelden voor de beschrijving van zogenoemde mensfuncties als hier in geding zijn. De korpschef heeft geen goede grond naar voren gebracht om - zeker nu het niet langer gaat om slechts tijdelijke werkzaamheden - de uit het verleden stammende verschillen te continueren. Bij de door de korpschef te verrichten aanpassing van de functiebeschrijvingen zal, zoals betrokkenen onweersproken hebben bepleit, de functiebeschrijving van [betrokkene 1] ook voor [betrokkene 2] moeten gaan gelden.
4.5.
De Raad volgt betrokkenen voorts in hun betoog dat in de speciale setting van het GPT de feitelijke uitvoering van debriefings afzonderlijk vermelding verdient, naast de wel beschreven werkzaamheid van briefing. Betrokkenen hebben ter zitting van de Raad aannemelijk gemaakt dat debriefing geen incidentele activiteit was, maar een vaste wijze van afsluiting van gezamenlijke operaties, en dat bij een debriefing daadwerkelijk terugkoppeling en evaluatie plaatsvond en niet louter uitwisseling van informatie. Deze taak, die in het verlengde ligt van het operationele bevel dat betrokkenen hebben over het optreden van Duitse collega’s op Nederlands grondgebied, zal bij de nog te verrichten aanpassing van de functiebeschrijving van betrokkenen meegenomen moeten worden.
4.6.
De Raad deelt het oordeel van de korpschef en de rechtbank dat appellanten niet aannemelijk gemaakt hebben dat tot hun werkzaamheden coaching behoorde in de - ook door de Raad redelijk geachte - zin zoals weergegeven in rechtsoverweging 2, onder d.
4.7.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat de incidenteel hoger beroepen slagen. De aangevallen uitspraken komen voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij afwijkende functiebeschrijvingen zijn gehandhaafd en voor zover geen opdracht is gegeven bij de beschrijving van werkzaamheden debriefing te vermelden. De Raad zal de korpschef opdragen in de naar aanleiding van de aangevallen uitspraken te nemen nieuwe beslissingen op bezwaar het overwogene in deze uitspraak mede in acht te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van de geschillen bestaat aanleiding om met toepassing van
artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissingen op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen. Deze worden, nu het samenhangende zaken betreft, begroot op € 980,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep, zijnde € 490,- per betrokkene.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover daarbij afwijkende functiebeschrijvingen
zijn gehandhaafd en geen opdracht is gegeven bij de beschrijving van werkzaamheden
debriefing te vermelden;
- bevestigt de aangevallen uitspraken voor het overige;
- draagt de korpschef op bij zijn nieuwe beslissingen op bezwaar deze uitspraak mede in acht
te nemen en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten slechts bij de Raad kan worden
ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 490,- per betrokkene.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en M.T. Boerlage en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) R.G. van den Berg

HD