ECLI:NL:CRVB:2015:4462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die als voorman werkzaam was, is op 4 juli 2011 uitgevallen door hartklachten. Het Uwv kende appellant per 1 juli 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 71,22%. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant niet volledig en juist had verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft de FML aangepast en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 75,98%, met een resterende verdiencapaciteit van € 728,19. De Raad oordeelde dat het Uwv het bezwaar van appellant gegrond had moeten verklaren en het besluit van 10 juli 2013 had moeten herroepen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en zelf in de zaak voorzien, waarbij de kosten van het bezwaar en de proceskosten in beroep en hoger beroep zijn vergoed aan appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke medische grondslag bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces. De Raad heeft geconcludeerd dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch gezien geschikt zijn voor appellant, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist was vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 30 november 2015.