ECLI:NL:CRVB:2015:4458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
14/3802 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische grondslag en beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 12 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd in een eerder stadium door de rechtbank bevestigd. Appellante voerde aan dat zij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen, met name met betrekking tot haar rugklachten en psychische klachten. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding zag om verdergaande beperkingen aan te nemen. De door appellante ingediende medische gegevens boden geen nieuwe feiten die het oordeel van de verzekeringsarts konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek tot schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

14/3802 WIA
Datum uitspraak: 26 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 mei 2014, 13/4576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. Seriese hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. C.C. Mc Arthur-Neering, kantoorgenoot van mr. Seriese. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 22 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 12 januari 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Bij besluit van 30 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 februari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 19 september 2013 en 15 januari 2014 voldoende heeft toegelicht waarom er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 januari 2014 daarbij aangegeven dat sprake is van een toename van pijnklachten, ruim negen maanden na datum in geding, en dat de afwijkingen op de MRI van november 2013 en de ingestelde behandeling vanaf november 2013 geen verdergaande beperkingen per datum in geding rechtvaardigen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Met betrekking tot haar rugklachten verwijst zij naar de verklaringen van haar behandelend neuroloog van 13 maart en
18 maart 2013, waarin versleten rug-en nekwervels zijn vastgesteld waardoor zij medisch meer beperkt is. Daarnaast zijn haar psychische klachten tot op heden niet meegewogen.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 19 augustus 2015 vastgesteld dat uit het rapport van de medisch adviseur M.M.F. Timmerhuis van
23 december 2013 geen nieuwe medische feiten naar voren komen die aanleiding geven om meer beperkingen ten aanzien van de rug aan te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellante in hoger beroep ingediende gronden beperken zich tot de medische grondslag van het bestreden besluit en zijn in essentie een herhaling van de gronden die ook in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden besproken en beoordeeld. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die hier toe hebben geleid, worden onderschreven.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde medische gegevens bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
19 september 2013 voldoende gemotiveerd aangegeven dat hij geen aanleiding ziet om met betrekking tot de rug- en psychische klachten meer beperkingen aan te nemen dan weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 februari 2013. Deze verzekeringsarts komt op grond van dossierstudie, aanwezigheid op de hoorzitting, eigen onderzoek en de nadere in bezwaar ingebrachte informatie van de behandelende sector, tot de conclusie dat bij appellante sprake is van een depressieve stoornis, matig en chronisch van karakter, een paniekstoornis met agorafobie en een pijnstoornis en met name ook rug-, schouder- en bekkenklachten bij een enigszins kromme rug. Hij heeft daarbij met name verwezen naar de informatie van de neuroloog van 13 maart 2013 en 18 maart 2013 waaruit bij neurologisch onderzoek naar voren komt dat sprake is van statische rugklachten op basis van een combinatie van thoracale discopathieën, scoliose en afgevlakte thoracale kyfose, en dat appellante is geadviseerd frequent te gaan fitnessen ter aansterking van de paravertebrale rugspieren. Gelet op de forse/passende beperkingen op het fysieke en mentale vlak in de FML van 11 februari 2013 heeft hij, de CBBS-normen hanterend en met medeweging van de ingebrachte medische informatie door appellante, geen medische argumenten gevonden om verdergaande beperkingen aan te nemen dan de primaire verzekeringsarts reeds aannam.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in zijn rapport van 19 augustus 2015 tot de conclusie dat het rapport van de medisch adviseur Timmerhuis van 23 december 2013 hem geen aanleiding geeft om zijn eerdere ingenomen standpunt te wijzigen. De medisch adviseur Timmerhuis heeft geen nieuwe medische feiten ingebracht en heeft uitsluitend op basis van dossieronderzoek geoordeeld dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen voor de scoliose van de rug. De verzekeringsarts verwijst daarbij nog naar de in de heroverweging meegenomen informatie van de behandelend neuroloog. Daarbij waren ook de discopathische veranderingen op meerdere midthoracale niveaus met daarnaast rechts convexe scoliose in de beoordeling betrokken. De Raad onderschrijft deze beoordeling van de verzekeringsarts.
4.4.
Appellante heeft ter zitting betoogd dat het verzekeringsgeneeskundige protocol aspecifieke lage rugklachten ten onrechte niet is toegepast door de verzekeringsartsen. Appellante huldigt kennelijk de zienswijze dat dit protocol ten aanzien van aspecifieke rugklachten het wettelijk arbeidsongschiktheidsbegrip nader inhoudelijk normeert. Deze zienswijze berust evenwel op een onjuiste interpretatie van aard en functie van de verzekeringsgeneeskundige protocollen, waartoe ook het protocol aspecifieke rugklachten behoort. Volgens vaste rechtspraak dienen dergelijke protocollen ter ondersteuning voor en als hulpmiddel bij de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming, en dient per geval te worden bezien welke betekenis hieraan toekomt. Uit de FML van 11 februari 2013 blijkt dat rekening is gehouden met de aspecifieke rugklachten van appellante. Door appellante is niet concreet aangegeven op grond van welke beperkingen dit protocol onjuist is toegepast.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot de voor appellante vastgestelde medische beperkingen moeten de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend te worden aangemerkt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) L.H.J. van Haarlem
sg