ECLI:NL:CRVB:2015:4426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
12/4946 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en psychische klachten van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die zich op 7 december 2006 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een IVA-uitkering. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts en een externe psychiater, werd zijn uitkering omgezet naar een WGA-uitkering. Appellant betwistte de conclusies van de deskundigen, die aan zijn klachten twijfelden en simulatie overwegen. De Centrale Raad van Beroep heeft de rapporten van de deskundigen, waaronder dat van psychiater A.J.W.M. Trompenaars, in overweging genomen. Trompenaars concludeerde dat de gegevens niet uitsluiten dat appellant mogelijk simuleert of zijn klachten overdrijft. De Raad oordeelde dat de visie van de behandelend psychiater, E. van Bussel, niet kan worden gevolgd, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet met medische stukken zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

12/4946 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 juli 2012, 12/1407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft de Raad dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, benoemd als deskundige.
Namens appellant is een nader stuk ingezonden.
Dr. Trompenaars heeft op 28 maart 2015 zijn rapport uitgebracht.
Namens appellant is hierop gereageerd, waarop is gerespondeerd door dr. Trompenaars. Bij brief van 16 april 2015 is namens appellant opgemerkt dat hij geen op- of aanmerkingen heeft op het rapport van dr. Trompenaars. Namens het Uwv is nog een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 april 2015 ingebracht.
Bij brief gedateerd 5 oktober 2015 zijn namens appellant de gronden van het beroep aangevuld en zijn nadere stukken ingezonden. Ook hierop is door het Uwv gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door mr. Z.M. Alaca. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die werkzaam was als autobekleder en schoonmaker, heeft zich op
7 december 2006 ziek gemeld met psychische klachten. Op 19 mei 2008 en 5 september 2008 is appellant gezien door een verzekeringsarts. Deze concludeert dat de standaard “geen duurzaam benutbare mogelijkheden” van toepassing is, omdat sprake is van een ernstige psychische stoornis met onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Bij besluit van 8 oktober 2008 is aan appellant per 3 december 2008 een IVA-uitkering toegekend.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 14 april 2011 gezien door de verzekeringsarts J. van Hoeij. Deze heeft besloten appellant te laten onderzoeken door een externe deskundige, de psychiater H. Kondakçi. In zijn rapport van 15 juli 2011 stelt deze vraagtekens bij de “echtheid” van de aangevoerde klachten. Kondakçi concludeert dat hij onvoldoende aanwijzingen ziet voor een psychotische stoornis, zoals schizofrenie, of een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken. Niet ondenkbaar is dat er bij appellant sprake is van een spanningsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag als reactie op de financiële problemen. Simulatie dient te worden overwogen. Door onvoldoende meewerken van betrokkene zijn geen conclusieve uitspraken te doen. Kondakçi merkt op dat het gebruik van “stevige” psychofarmica geen verbetering van de klachten heeft opgeleverd.
1.3.
Verzekeringsarts Van Hoeij vraagt aanvullende informatie op bij de behandelend psychiater, E. van Bussel. In een brief van 27 september 2011 spreekt Van Bussel over psychotische belevingen en psychotisch gedrag. Zij noemt de klachten heel consistent. Of sprake is van een depressie met psychotische kenmerken dan wel schizofrenie, dan wel een aanpassingsstoornis, is moeilijk helder te krijgen. Voor een echte nagebootste stoornis vindt zij onvoldoende aanwijzingen nu het beeld zich zo consistent presenteert. Verbetering wordt niet op korte termijn verwacht. Van Hoeij rapporteert op 5 oktober 2011. Volgens de verzekeringsarts is er geen sprake van een situatie van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden”. Hij stelt een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op. Bij arbeidskundig onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,17%. Bij besluit van
31 oktober 2011 is aan appellant meegedeeld dat zijn IVA-uitkering met ingang van
1 november 2011 wordt omgezet in een WGA-uitkering en dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op voornoemd percentage is vastgesteld.
2. Namens betrokkene is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 15 maart 2012 is een hoorzitting gehouden, waarbij appellant en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig waren. Ingebracht is onder meer een brief van 9 maart 2012 van Van Bussel, waarin zij onder meer verklaart dat niet zichtbaar is dat appellant bewust zich tracht te positioneren in een psychiatrische rol. Bij appellant wordt geen aggravatie bespeurd. Appellant wordt medicamenteus behandeld. Met deze medicatie lijkt iets meer rust te zijn ontstaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, H. Häuser, overweegt in zijn rapport van 16 maart 2012 onder meer dat het niet praten van betrokkene en de aangegeven geheugenproblemen niet passen bij het door Van Bussel geschetste psychotische beeld van betrokkene. Daaraan wordt toegevoegd dat bij het opstellen van de FML is uitgegaan van een psychiatrisch ziektebeeld, niet van simulatie. Daarvoor zijn ook beperkingen opgenomen. De verzekeringsarts kan naar zijn oordeel worden gevolgd. Na arbeidskundig onderzoek wordt het bezwaar bij besluit van 11 april 2012 ongegrond verklaard.
3.1.
In beroep is namens betrokkene onder meer betoogd dat het rapport van Kondakçi niet de doorslag mag geven. De door Kondakçi geschetste indrukken worden ten stelligste bestreden. Appellant heeft jaren onder behandeling gestaan bij achtereenvolgens drie psychiaters. Geen van hen heeft ooit de indruk gehad dat appellant de rol heeft ingenomen van “gedesorganiseerde psychiatrisch patiënt”. Gewezen wordt ook op het grote verschil tussen de expertise van Kondakçi en de visie van behandelaar Van Bussel op de psychische gesteldheid van appellant.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hetgeen door appellant is aangevoerd omtrent het rapport van Kondakçi, noch anderszins, ziet de rechtbank aanleiding om aan de deskundigheid of de integriteit van deze deskundige te twijfelen. Met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat de mening van psychiater Van Bussel niet is onderbouwd of nader beargumenteerd. Ook is door Van Bussel geen diagnose gesteld. Van de zijde van appellant zijn geen medische gegevens ingebracht die twijfel oproepen aan het door de verzekeringsartsen ingenomen standpunt ten aanzien van de belastbaarheid van appellant. Arbeidskundig is de passendheid van de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd.
4.1.
In hoger beroep hebben partijen hun eerder ingenomen standpunten in essentie herhaald. Namens appellant zijn nog enkele stukken ingebracht, waaronder een verklaring van de behandelaar Van Bussel. Door het Uwv is daarop aangegeven dat deze stukken geen grond vormen het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.2.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft de Raad A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, benoemd tot deskundige. Namens appellant is vervolgens volledige medewerking toegezegd. Ingebracht is nog een kopie van een brief van 18 april 2014 van Van Bussel en een multidisciplinaire behandelovereenkomst van 7 april 2014.
4.3.
Trompenaars rapporteert op 28 maart 2015. Appellant is tweemaal door Trompenaars gezien. Hij beantwoordt de hem gestelde vragen niet of geeft als antwoord dat hij het niet meer weet, dat hij het vergeten is of dat hij het zich niet meer kan herinneren. Appellant maakt een versufte indruk, waarbij de gebruikte medicatie waarschijnlijk een rol speelt. Gezien deze presentatie is een beoordeling van de persoonlijkheid van appellant niet mogelijk. Daaraan wordt toegevoegd dat het gedrag van appellant in diagnostisch opzicht niet past bij de door Van Bussel genoemde combinatie van psychose NAO en depressie NAO. Trompenaars acht het voor een beoordeling van appellant noodzakelijk om hem klinisch op te nemen om, na afbouw voor zover mogelijk van de voorgeschreven medicatie, een zo goed mogelijke beoordeling te kunnen doen van de aard, de ernst en de betrouwbaarheid van de bij appellant mogelijk aanwezige psychiatrische problematiek. Na een daartoe strekkend verzoek, heeft de Raad hierin toegestemd. Namens appellant is echter te kennen gegeven dat een klinische opname wordt afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat zijn gezondheidssituatie recentelijk is verslechterd. Afdoende is dat Trompenaars medische informatie inwint bij de behandelaar van appellant.
4.4.
Namens appellant zijn vervolgens nog enkele stukken over de opname van appellant in 2011 ingebracht. Betoogd wordt dat de rapportage van Kondakçi niet doorslaggevend kan zijn nu deze appellant slechts eenmaal heeft gezien. Van Bussel heeft appellant vaker gezien, verspreid over een aantal jaren. Bij het opstellen van de FML is hiermee onvoldoende rekening gehouden. Subsidiair wordt gesteld dat ook indien wordt uitgegaan van het rapport van de psychiater Kondakçi, dan nog bij het opstellen van de FML met de bevindingen van Kondakçi onvoldoende rekening is gehouden. Ook dan moet de conclusie zijn dat appellant niet is staat is de geselecteerde functies te vervullen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Häuser merkt in een rapport van 8 oktober 2015 op dat deze stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten. Ze waren al bekend tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure.
4.5.
De Raad stelt voorop dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie waarin het oordeel van de door het Uwv ingeschakelde deskundige en de behandelaar van appellant tegenover elkaar staan. Namens appellant wordt betoogd dat het oordeel van de behandelaar moet worden gevolgd. Deze stelling vindt geen steun in het recht. Daaraan kan niet afdoen dat de behandelaar appellant vaker heeft gezien dan de door het Uwv ingeschakelde deskundige.
4.6.
De gemotiveerde visie van de behandelaar van appellant heeft de Raad wel aanleiding gegeven om zelf een deskundige, de psychiater Trompenaars, in te schakelen. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Trompenaars heeft betrokkene tweemaal gezien. Hij heeft uitvoerig gemotiveerd waarom niet zonder meer kan worden uitgegaan van de door de behandelaar gestelde diagnoses en dat, niet alleen om simulatie uit te sluiten, maar ook om een beter beeld te krijgen van de psychische toestand van appellant, een klinische opname vereist is. Ook de behandelaar van appellant, Van Bussel, achtte een dergelijke opname nuttig. Nu appellant met een klinische opname als voorgesteld niet kan instemmen, zal de Raad zijn oordeel dienen te baseren op de voorhanden zijnde medische gegevens. Uit het rapport van Trompenaars komt naar voren dat die gegevens niet uitsluiten dat in het geval van appellant sprake is van simulatie, althans aggravatie. Dat brengt mee dat de visie van Van Bussel, de behandelaar van appellant, niet kan worden gevolgd. Daarentegen komt het rapport van Trompenaars in belangrijke mate overeen met de visie van Kondakçi. Nu appellant de op die grondslag vastgestelde beperkingen op zich niet heeft bestreden, ziet de Raad geen aanleiding de conform het rapport van Kondakçi opgestelde FML voor onjuist te houden. Dat brengt mee dat de primaire grondslag van de vordering van appellant faalt. De subsidiaire grond, dat de FML geen getrouwe weergave is van de beperkingen van appellant óók indien het rapport van Kondakçi wordt gevolgd, is door appellant niet met medische stukken of anderszins onderbouwd. Ook deze grond kan derhalve niet slagen.
4.7.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum

AP