ECLI:NL:CRVB:2015:4407
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag Bbz 2004 wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ongegrond heeft verklaard. Appellant had sinds 29 augustus 2011 een bedrijf, waarvoor hij van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad een uitkering ontving. Deze uitkering werd echter stopgezet omdat het college het bedrijf als niet levensvatbaar had aangemerkt, op basis van adviezen van deskundige instanties zoals DRC en het IMK. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn bedrijf wel levensvatbaar was en dat de resultaten negatief beïnvloed waren door externe factoren, zoals een terugvordering van een WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college zich terecht op de adviezen heeft gebaseerd. De Raad heeft vastgesteld dat de levensvatbaarheid van een bedrijf moet worden beoordeeld op het moment van de aanvraag en dat de adviezen van DRC en het IMK zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Raad heeft geoordeeld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan de zorgvuldigheid van deze adviezen te twijfelen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening op grond van het Bbz 2004. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.