ECLI:NL:CRVB:2015:4390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, had zich op 20 juni 2011 ziek gemeld vanwege vermoeidheidsklachten en later ook nek-, schouder- en hoofdpijnklachten na een auto-ongeluk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 17 juni 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts was opgesteld.
Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv haar mogelijkheden tot arbeid had overschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking in de FML was opgenomen. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet onjuist waren. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante geen ernstige aandoening had die haar arbeidsgeschiktheid zou beïnvloeden en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De Raad benadrukte dat het de taak van de verzekeringsarts is om de beperkingen van verzekerden vast te leggen in een FML en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet onjuist waren, ondanks de andere beoordeling door de bedrijfsarts. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.