ECLI:NL:CRVB:2015:4380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onttrekking aan vrijheidsstraf
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die zich zou hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Appellant had op 18 september 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Cuijk afgewezen. Na een voorlopige voorziening van de rechtbank Oost-Brabant, werd appellant bijstand toegekend. Echter, op 3 juni 2013 meldde het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) dat appellant als voortvluchtige veroordeelde stond geregistreerd. Het college besloot daarop de bijstand van appellant in te trekken en een bedrag van € 1.212,65 terug te vorderen, omdat hij zich zou hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf.
Appellant heeft in hoger beroep betwist dat hij zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de omzetting van zijn werkstraf naar een vrijheidsstraf en dat hij feitelijk op zijn uitkeringsadres woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat appellant zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de straf. De informatie van het CJIB was minimaal en niet verifieerbaar, en het college had niet aangetoond dat er pogingen waren gedaan om appellant aan te houden.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet op een deugdelijke grondslag berustte. De rechtbank had dit niet onderkend, en daarom verklaarde de Raad het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en herstelde de situatie zoals deze was voor de intrekking van de bijstand. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant, die op € 2.940,- werden begroot, en het griffierecht van € 167,- werd vergoed.