ECLI:NL:CRVB:2015:4379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14-5255 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens verzwegen spaarrekening en niet overleggen van gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving sinds 31 oktober 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere appellant verzocht om bankafschriften van al zijn rekeningen. Appellant heeft echter geen afschriften van zijn spaarrekening overgelegd, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 19 juni 2013. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de intrekking van de bijstand rechtmatig was. De Raad concludeerde dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft ingeleverd en dat hij geen geldige reden had om dit niet te doen. De Raad oordeelde dat de spaarrekening relevant was voor de beoordeling van het recht op bijstand, aangezien de saldi van de spaarrekening van belang zijn voor de financiële situatie van appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van relevante gegevens in het kader van de bijstandsverlening en de gevolgen van het niet voldoen aan informatieverzoeken van het college.

Uitspraak

14/5255 WWB
Datum uitspraak: 8 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
11 augustus 2014, 13/4631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Namens appellant is mr. Van Heijningen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl en mr. M.R. Schuurman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 31 oktober 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college bij brief van 12 juni 2013 appellant onder meer verzocht uiterlijk op 19 juni 2013 de afschriften van alle op zijn naam staande bankrekeningen over de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 juni 2013 te verstrekken.
1.3.
Bij besluit van 21 juni 2013 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 19 juni 2013 opgeschort op de grond dat appellant niet de gevraagde stukken heeft verstrekt. Daarbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om vóór 28 juni 2013 de gevraagde stukken te verstrekken.
1.4.
Appellant heeft op 28 juni 2013 diverse stukken, waaronder afschriften van zijn
ING-betaalrekening, ingeleverd. Uit deze bankafschriften blijkt dat appellant ook een spaarrekening op zijn naam heeft staan, waarvan hij geen bankafschriften aan het college heeft verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 18 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 augustus 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 19 juni 2013 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant weliswaar bankafschriften van zijn
betaalrekening heeft overgelegd, maar geen melding heeft gemaakt van zijn spaarrekening en hiervan ook geen afschriften heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt de vraag of de intrekking van de bijstand ingaande 19 juni 2013 in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan appellant verleende bijstand, staat ter beoordeling of appellant verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Vaststaat dat appellant van de spaarrekening de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. Appellant heeft niet gesteld, en evenmin is gebleken, dat hij binnen de gestelde termijn niet over die gegevens heeft kunnen beschikken.
4.4.
Het betoog van appellant dat hij met de op 28 juni 2013 overgelegde afschriften van de ING-betaalrekening voldoende inzicht heeft gegeven in de daaraan gekoppelde spaarrekening en daarmee in zijn financiële situatie, faalt. Uit de overgelegde afschriften van de betaalrekening blijkt enkel dat bedragen van en naar de spaarrekening worden bij- en afgeschreven. De afschriften van de betaalrekening geven echter geen inzicht in de saldi op de spaarrekening. Deze saldi zijn evident van belang voor het recht op bijstand.
4.5.
De grond van appellant dat de afschriften van de spaarrekening niet relevant zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand, omdat uit de in bezwaar overgelegde afschriften blijkt dat de spaarrekening niet aan verlening van de bijstand in de weg staat, slaagt niet. Het college heeft bij de afweging van de rechtstreeks bij het besluit tot intrekking van bijstand betrokken belangen terecht hiermee geen rekening gehouden. In dit verband verwijst de Raad naar zijn vaste rechtspraak (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) op grond waarvan in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of stukken die na het verstrijken van de bij een opschortingsbesluit gestelde termijn alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien appellant aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Gelet op wat in 4.3 is overwogen bestaat daarvoor geen aanleiding.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD