ECLI:NL:CRVB:2015:4367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
14/6499 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift te laat ingediend in hoger beroep tegen besluit Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Uwv had eerder aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 11 oktober 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door het Uwv kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2015 heeft appellante aangevoerd dat zij door een medewerker van het Uwv was geadviseerd om niet in beroep te gaan. De Raad heeft echter geoordeeld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet was nageleefd. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was aangevangen op 22 november 2013 en geëindigd op 2 januari 2014. Het beroepschrift van appellante, dat op 12 maart 2014 was ingediend, was dus te laat.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende onderbouwd heeft dat zij door haar medische conditie niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De verantwoordelijkheid om tijdig beroep in te stellen ligt bij appellante, ongeacht het advies dat zij van de medewerker van het Uwv heeft ontvangen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6499 ZW
Datum uitspraak: 25 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 oktober 2014, 14/1907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015.
Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 11 oktober 2013 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij besluit van 21 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 oktober 2013 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv heeft appellante haar bezwaarschrift te laat ingediend en zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep buiten de beroepstermijn van zes weken is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3. In hoger beroep benadrukt appellante dat een medewerker van het Uwv haar heeft geadviseerd om niet in beroep te gaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het beroepschrift van appellante niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn is ingediend. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is de termijn voor het indienen van het beroepschrift in dit geval aangevangen op
22 november 2013 en geëindigd op 2 januari 2014.
4.3.
Niet in geschil is dat het beroepschrift van 12 maart 2014 te laat is ontvangen. De vraag moet worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding door appellante niet verontschuldigbaar is.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep en ter zitting heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Appellante heeft zich beroepen op een advies van een medewerker van het Uwv. Uit de verklaring van de betreffende medewerker blijkt dat hij waarschijnlijk in vrij algemene termen heeft gesteld dat appellante vanzelfsprekend in beroep kan gaan, maar dat een beroep vrij kansloos is, omdat in zijn visie sprake zou zijn van een evidente niet-ontvankelijkheid. De betreffende medewerker heeft overigens appellante wel geadviseerd om enkele dagen bij een uitzendbureau te gaan werken. Als dat niet mocht lukken zou appellante de mogelijkheid hebben zich opnieuw ziek te melden en een beroep te doen op de ZW. Ook onder deze omstandigheden blijft het de verantwoordelijkheid van appellante zelf om tijdig beroep in te stellen.
4.5.
Voor zover de stellingen van appellante in hoger beroep moeten worden begrepen dat zij als gevolg van haar medische conditie in die periode niet in staat is geweest om adequaat te reageren, wordt geoordeeld dat appellante deze stelling niet heeft onderbouwd. Door appellante zijn in hoger beroep geen nadere (medische) gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij om medische redenen gedurende de gehele beroepstermijn van zes weken buiten staat is geweest om een - al dan niet voorlopig - beroepschrift in te dienen, dan wel daartoe hulp van een derde in te schakelen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) V. van Rij

AP