ECLI:NL:CRVB:2015:4365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
14/6057 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant, die als inpakker/orderpicker werkte, meldde zich ziek vanwege knieklachten in 2002 en kreeg in 2003 een WAO-uitkering. In 2011 meldde hij zich opnieuw ziek, ditmaal vanwege klachten aan de enkel en schouder. Na een medisch onderzoek in 2013 concludeerde een verzekeringsarts dat appellant beperkingen had, maar dat hij nog steeds geschikt was voor een aantal functies. De arbeidsdeskundige bevestigde deze conclusie en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 25 tot 35%.

In 2014 werd het bezwaar van appellant tegen het eerdere besluit gegrond verklaard, en zijn uitkering werd verhoogd naar een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant ging in beroep, waarbij hij stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en niet in staat was de geselecteerde functies uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant niet accepteerde en hij ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de klachten van appellant en dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd was. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard, en dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/6057 WAO
Datum uitspraak: 25 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 september 2014, 14/5059 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van Gemeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gemeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.E. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als inpakker/orderpicker. Op 27 augustus 2002 is hij, terwijl hij een uitkering op grond van Werkeloosheidswet ontving, uitgevallen wegens knieklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is hem met ingang van 27 augustus 2003 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Op 28 december 2011 heeft appellant zich ziekgemeld wegens linkerenkel- en rechterschouderklachten. Vervolgens is appellant op 26 november 2013 onderzocht door een verzekeringsarts die in een rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van voormelde klachten en rugklachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2013. Daarna is een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 10 december 2013 tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt is voor een zestal functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 25 tot 35%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 16 december 2013 vastgesteld dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering ongewijzigd blijft.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 april 2014 te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de vastgestelde FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 mei 2014 vastgesteld dat twee van de zes voor appellant geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. Op basis van drie resterende functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 55 tot 65%. Bij besluit van 12 mei 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
16 december 2013 gegrond verklaard en is met ingang van 24 december 2013 de WAO-uitkering verhoogd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. In beroep heeft appellant gesteld dat hij vanwege zijn klachten de geselecteerde functies niet kan uitoefenen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij medische informatie overgelegd.
3. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het bestreden besluit en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep naar voren gebrachte gronden herhaald. Daarnaast heeft hij er op gewezen dat hij orthopedisch schoeisel aangemeten heeft gekregen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Geoordeeld wordt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Appellant is op het spreekuur van de verzekeringsarts onderzocht en zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben bij de beoordeling van de medische situatie van appellant de beschikking gehad over informatie uit de behandelende sector. Voorts wordt op grond van de beschikbare medische gegevens het oordeel van de rechtbank, dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, onderschreven. Daarbij is in overweging genomen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de door appellant overgelegde informatie van de radioloog A.D. van Engelen van 3 juli 2014 niet ziet op de datum in geding. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.
5.2.
Tevens wordt geoordeeld dat de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voldoende en inzichtelijk is gemotiveerd. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
1 mei 2014, waarin de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5.3.
Gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2 heeft de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) V. van Rij

AP