ECLI:NL:CRVB:2015:4365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant, die als inpakker/orderpicker werkte, meldde zich ziek vanwege knieklachten in 2002 en kreeg in 2003 een WAO-uitkering. In 2011 meldde hij zich opnieuw ziek, ditmaal vanwege klachten aan de enkel en schouder. Na een medisch onderzoek in 2013 concludeerde een verzekeringsarts dat appellant beperkingen had, maar dat hij nog steeds geschikt was voor een aantal functies. De arbeidsdeskundige bevestigde deze conclusie en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 25 tot 35%.
In 2014 werd het bezwaar van appellant tegen het eerdere besluit gegrond verklaard, en zijn uitkering werd verhoogd naar een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant ging in beroep, waarbij hij stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en niet in staat was de geselecteerde functies uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant niet accepteerde en hij ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de klachten van appellant en dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd was. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard, en dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.