ECLI:NL:CRVB:2015:4357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
14/2087 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ziekte van Lyme in het kader van de Ziektewet en de rol van alternatieve geneeskunde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die zich ziek had gemeld wegens diverse klachten, had in hoger beroep informatie ingebracht over de ziekte van Lyme. Het Uwv had eerder de Ziektewet-uitkering van appellante beëindigd, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de argumenten van alternatieve genezers niet dezelfde kracht hadden als die van reguliere artsen. In hoger beroep voerde appellante aan dat uit recent onderzoek was gebleken dat zij de ziekte van Lyme had, en dat het Uwv een nieuwe beslissing moest nemen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de door appellante ingebrachte informatie afkomstig was uit de alternatieve geneeskunde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geconcludeerd dat de diagnostische tests van Pro Health Medical, die door alternatieve artsen werden uitgevoerd, niet algemeen erkend waren en daarom niet meegewogen konden worden in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad benadrukte dat er geen objectief-medische onderbouwing was voor de klachten van appellante, aangezien bij eerdere onderzoeken geen actieve Lyme-infectie was aangetoond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2087 ZW
Datum uitspraak: 25 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
4 maart 2014, 13/6409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P. Bobeldijk hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft gereageerd op die nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als assistent bedrijfsleider bij een stomerij, toen zij zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, per
13 december 2012 ziek heeft gemeld wegens hoofdpijn, vermoeidheid, diarree, misselijkheid, wazig zien en hartkloppingen.
1.2.
Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft appellante meerdere keren het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft haar naar aanleiding van het spreekuurbezoek op 26 juni 2013 per 1 juli 2013 geschikt geacht voor het verrichten van haar arbeid.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft het Uwv de aan appellante toegekende
Ziektewet-uitkering met ingang van 1 juli 2013 beëindigd. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts van 26 juni 2013. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 5 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 september 2013 ten grondslag.
2. Appellante heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsartsen hebben de onderzoeksbevindingen, de in het dossier aanwezige informatie en alle naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken.
2.2.
Over het geclaimde ziektebeeld Lyme heeft de rechtbank onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2005:AT9828), het standpunt van het Uwv onderschreven dat argumenten, aangevoerd door alternatieve genezers, niet dezelfde kracht hebben als argumenten, aangevoerd door reguliere artsen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv overtuigend heeft gemotiveerd dat appellante op de datum in geding in staat was om de maatgevende arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat inmiddels uit onderzoek vanuit het reguliere medische circuit is gebleken dat zij de ziekte van Lyme heeft en dat het Uwv een nieuwe beslissing moet nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 van de ZW, is - voor zover hier van belang - bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellante op de datum in geding. Deze arts heeft appellante gezien tijdens de hoorzitting, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken.
4.3.
In zijn nader rapport van 17 augustus 2015 heeft verweerder gereageerd op de door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie waaruit volgens haar naar voren komt dat inmiddels uit onderzoek vanuit het reguliere medische circuit is gebleken dat zij lijdt aan de ziekte van Lyme. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de praktijk Kleipool een praktijk is gericht op complementaire en natuurlijke geneeskunde, welke alternatieve en niet reguliere geneeswijzen zijn. Over de laboratoriumuitslag heeft hij het standpunt ingenomen dat Pro Health Medical, het laboratorium waaraan de betrokken laboratoriumarts J. Hüter is verbonden, een laboratorium is dat werkt voor alternatief werkende artsen. De onderzoeksmethode is niet algemeen erkend. Het voorgaande leidt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat de in hoger beroep ingebrachte informatie afkomstig is uit de alternatieve geneeskunde en daarom niet wordt meegewogen bij de in geding zijnde beoordeling. De Raad onderschrijft dit standpunt in zoverre dat Kleipool en Hüter weliswaar regulier opgeleide artsen zijn, doch dat het wel degelijk alternatieve en niet reguliere geneeswijzen betreft. De door Pro Health Medical verrichte diagnostische tests (PCR-bloedonderzoek en microscopisch onderzoek op bloed) worden op de website van het Amsterdams Multidisciplinair Lymecentrum ook bestempeld als “niet aanbevolen”. Nu ook bij onderzoek in 2010 geen actieve Lyme-infectie is aangetoond, zijn er geen medische rapporten die de klachten van appellante objectief-medisch gezien onderbouwen. Daarbij zij nog opgemerkt dat een gestelde diagnose op zich niet leidt tot het aannemen van arbeidsongeschiktheid.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

AP