ECLI:NL:CRVB:2015:4341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Eervol ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen het ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte ongegrond werd verklaard. Appellant was sinds 1994 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie, maar meldde zich in 2007 ziek. Na een herbeoordeling werd appellant in 2005 voor 45-55% arbeidsongeschikt bevonden, en in 2008 werd zijn WAO-uitkering herzien naar 80-100% arbeidsongeschiktheid. De minister van Veiligheid en Justitie heeft appellant in 2013 eervol ontslag verleend op grond van artikel 98 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), omdat duurzame re-integratie in arbeid niet binnen een redelijke termijn te verwachten was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gedingstukken voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de minister. De Raad concludeert dat appellant gedurende de relevante periode ongeschikt was voor zijn eigen werk en dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen mogelijkheden waren voor duurzame re-integratie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.