ECLI:NL:CRVB:2015:4339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
14/4637
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een sportlocatie als plaats van tewerkstelling in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de status van een sportlocatie als plaats van tewerkstelling voor een ambtenaar die verplicht was tot sportbeoefening in dienstverband. Appellant, werkzaam bij de Minister van Defensie, had zijn werkzaamheden op een werklocatie in [plaatsnaam] en was verplicht om drie keer per week te sporten. Vanwege het ontbreken van sportfaciliteiten in [plaatsnaam] sportte hij op een sportlocatie in [plaatsnaam 2].

Appellant verzocht de minister om de verplichting tot het volgen van reguliere sport in [plaatsnaam 2] te herzien, omdat de tegemoetkoming in reiskosten als onredelijk werd ervaren. De minister wees dit verzoek af, maar verhoogde wel de afstand voor de tegemoetkoming in verplaatsingskosten. De rechtbank oordeelde dat de sportlocatie ook als plaats van tewerkstelling moest worden aangemerkt, maar de minister had onvoldoende gemotiveerd waarom de reiskosten tussen de werklocatie en de sportlocatie niet als dienstreizen konden worden aangemerkt.

In hoger beroep stelde de Raad voor de Rechtspraak vast dat de sportlocatie inderdaad als plaats van tewerkstelling moet worden beschouwd, aangezien appellant daar zijn werkzaamheden verrichtte in het kader van zijn dienstverband. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.

Uitspraak

14.4637 MAW

Datum uitspraak: 3 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 juli 2014, 14/572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.I. van Os hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft desgevraagd de Raad bericht dat hij met instemming van appellant vooralsnog geen uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak en geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Nummerdor-Buijs. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N. Koster.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1 januari 2012 tot 21 april 2013 geplaatst bij [naam B] van [naam bataljon]. Appellant was woonachtig in [woonplaats] en hij werkte op de locatie het “[naam lokatie]” te [plaatsnaam] (werklocatie). In het belang van de dienst was appellant verplicht drie keer per week te sporten. Vanwege het ontbreken van sportfaciliteiten te [plaatsnaam] sportte appellant, voorafgaand aan of aansluitend op zijn werkzaamheden te [plaatsnaam], op de “[sportlocatie]” in [plaatsnaam 2] (sportlocatie).
1.2.
Bij rekest van 13 november 2012 heeft appellant verzocht om niet verplicht te zijn tot het volgen van de reguliere sport in [plaatsnaam 2], omdat de tegemoetkoming in de reiskosten, in de vorm van woon-werkverkeer, onrechtvaardig, onredelijk en niet toereikend is. De minister heeft dit verzoek op 13 december 2012 afgewezen.
1.3.
In zijn bezwaar tegen het afwijzingsbesluit heeft appellant aangevoerd dat het mogelijk zou moeten zijn om reizen tussen de werklocatie en de sportlocatie als dienstreis te declareren. Bij besluit van 13 december 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en, omdat strikte toepassing van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, de afstand waarover appellant een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten ontvangt verhoogd naar 34 kilometer om op deze wijze in de extra reiskosten te voorzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank is met de minister van oordeel dat de sportlocatie, evenals de werklocatie, dient te worden aangemerkt als plaats van tewerkstelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister echter onvoldoende gemotiveerd waarom de gemaakte reiskosten tussen de werklocatie en de sportlocatie niet als dienstreizen worden aangemerkt. Het betreft hier immers een reis tussen de plaatsen van tewerkstelling en niet een reis tussen het huisadres en de werklocatie.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de sportlocatie in [plaatsnaam 2] geen plaats van tewerkstelling is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 138, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement is bepaald dat de militair in werkelijke dienst door de minister kan worden verplicht tot sportbeoefening in dienstverband.
4.1.2.
In artikel 1, eerste lid, van het VKBD is bepaald dat onder afstand bij gebruik van ander vervoer dan openbaar vervoer wordt verstaan het aantal kilometers gemeten langs de gebruikelijke openbare weg te bepalen aan de hand van een bij ministeriële regeling vastgestelde routeplanner, met dien verstande dat bij meer dan één plaats van tewerkstelling die zich niet binnen één complex of terrein bevinden de grootste afstand geldt.
4.1.3.
In artikel 1, eerste lid, van het VKBD is verder bepaald dat onder plaats van tewerkstelling, wordt verstaan, voor zover van belang, de gebruikelijke ingang van het gebouw, gebouwencomplex, terrein of vaartuig waar de defensieambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.
4.2.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de sportlocatie dient te worden aangemerkt als plaats van tewerkstelling. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Appellant was verplicht tot sportbeoefening in dienstverband. Dit deel van zijn werkzaamheden verrichtte hij gewoonlijk op de sportlocatie, zodat (ook) die locatie als plaats van tewerkstelling dient te worden aangemerkt.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2015.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) S.W. Munneke
HD