ECLI:NL:CRVB:2015:4339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de status van een sportlocatie als plaats van tewerkstelling in het ambtenarenrecht
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de status van een sportlocatie als plaats van tewerkstelling voor een ambtenaar die verplicht was tot sportbeoefening in dienstverband. Appellant, werkzaam bij de Minister van Defensie, had zijn werkzaamheden op een werklocatie in [plaatsnaam] en was verplicht om drie keer per week te sporten. Vanwege het ontbreken van sportfaciliteiten in [plaatsnaam] sportte hij op een sportlocatie in [plaatsnaam 2].
Appellant verzocht de minister om de verplichting tot het volgen van reguliere sport in [plaatsnaam 2] te herzien, omdat de tegemoetkoming in reiskosten als onredelijk werd ervaren. De minister wees dit verzoek af, maar verhoogde wel de afstand voor de tegemoetkoming in verplaatsingskosten. De rechtbank oordeelde dat de sportlocatie ook als plaats van tewerkstelling moest worden aangemerkt, maar de minister had onvoldoende gemotiveerd waarom de reiskosten tussen de werklocatie en de sportlocatie niet als dienstreizen konden worden aangemerkt.
In hoger beroep stelde de Raad voor de Rechtspraak vast dat de sportlocatie inderdaad als plaats van tewerkstelling moet worden beschouwd, aangezien appellant daar zijn werkzaamheden verrichtte in het kader van zijn dienstverband. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.