ECLI:NL:CRVB:2015:4334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
15-7076 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de WMO-VV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend op 20 oktober 2015, met als doel dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verzoeker een toereikende voorziening in natura biedt of hem € 40,- per dag verstrekt voor zijn basisbehoeften. Verzoeker verblijft momenteel in een kelder onder een kantoor, nadat hij in een voormalig verpleeghuis heeft verbleven.

De voorzieningenrechter overweegt dat het college met ingang van 15 december 2014 een bed-bad-broodvoorziening heeft ingesteld voor personen zoals verzoeker. Hierdoor is er volgens de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien verzoeker gebruik kan maken van deze voorzieningen in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook als kennelijk ongegrond beschouwd, waardoor de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak kan doen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, en is openbaar uitgesproken op 25 november 2015.

Uitspraak

15/7076 WMO-VV
Datum uitspraak: 25 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2015, 15/2577.
Op 20 oktober 2015 heeft mr. Fischer namens verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij, nadat hij in voormalig verpleeghuis [naam verpleeghuis] heeft verbleven, nu in een kelder onder een kantoor verblijft. Daar kan hij een aantal dagen verblijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt er toe dat het college wordt opgedragen aan appellant een toereikende voorziening in natura te bieden dan wel hem € 40,- per dag te verstrekken zodat hij zelf in zijn basisbehoeften kan voorzien.
3. Gelet op het feit dat het college met ingang van 15 december 2014 voor personen als verzoeker een zogenoemde bed-bad-broodvoorziening in het leven hebben geroepen bestaat er geen spoedeisend belang om hangende de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat verzoeker geen gebruik zou kunnen maken van deze voorzieningen in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM