ECLI:NL:CRVB:2015:4333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en terugvordering op basis van woonadres
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellante, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was toegekend op basis van de norm voor een uitwonende studerende. De minister heeft appellante echter vanaf 1 januari 2012 als thuiswonend aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 3.456,48. Dit besluit volgde na een huisbezoek door controleurs, die concludeerden dat appellante niet woonde op het adres waar zij ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba). De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank essentiële gegevens heeft genegeerd die zouden aantonen dat zij wel op het gba-adres woonde. Tijdens het huisbezoek waren er echter geen aantoonbare zaken van appellante aanwezig, en haar verklaringen over de situatie in de woning waren inconsistent. De Centrale Raad van Beroep heeft de bevindingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de herziening van de studiefinanciering op basis van de bevindingen van het huisbezoek gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij op het gba-adres woonde, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve bewijsvoering in zaken van studiefinanciering en de rol van de controleurs bij het vaststellen van de feitelijke woonomstandigheden van de aanvrager. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.