ECLI:NL:CRVB:2015:433
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de referteperiode voor WW-uitkering na faillissement van werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de referteperiode voor een WW-uitkering van appellant, die na het faillissement van zijn werkgever een uitkering had aangevraagd. Appellant had tot 22 september 1999 aanspraak op onverminderde doorbetaling van zijn loon, waardoor hij tot die datum niet als werkloos in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden beschouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de eerste werkloosheidsdag van appellant terecht op 22 september 1999 had vastgesteld. Appellant betwistte deze datum en stelde dat zijn laatste werkdag op 28 januari 1997 had moeten zijn, wat hem in staat zou hebben gesteld om aan de referte-eis te voldoen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de referteperiode correct had vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de referte-eis, aangezien hij niet in de vereiste periode van 39 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid in ten minste 26 weken arbeid had verricht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.