ECLI:NL:CRVB:2015:4325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14-6548 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep met betrekking tot dyslexie en opleidingsniveau

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld na een periode van werkloosheid. Appellant, die dyslectisch is, betwistte de vaststelling van zijn opleidingsniveau door het Uwv, dat hem op basis van zijn opleiding en werkervaring geschikt achtte voor functies op MBO-4 niveau. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij zich beperkte tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Appellant had geen diploma van zijn HBO-studie, maar wel een getuigschrift, wat hij als onvoldoende beschouwde. Hij voerde aan dat zijn dyslexie en de hulp van zijn oom bij zijn studie niet voldoende waren onderbouwd om zijn geschiktheid voor de geduide functies te betwisten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de arbeidsdeskundige terecht had vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De Raad concludeerde dat de aangevoerde gronden in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6548 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
31 oktober 2014, 14/1407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.M.J.J. Dewarrimont hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dewarrimont. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 1 januari 2000 tot 1 juni 2009 werkzaam geweest als “afdelingschef logistiek” voor 39,85 uur per week bij [naam B.V.] . te [vestigingsplaats] . Op 20 februari 2010 heeft hij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 18 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering voor de duur van twee jaar. Deze uitkering is per 17 januari 2014 omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Appellant heeft op 20 september 2013 gemeld dat zijn klachten zijn toegenomen.
1.2.
Bij besluit van 14 januari 2014 heeft het Uwv, na een medisch en een arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellant per 15 maart 2014 geen recht (meer) heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Nu appellant alleen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevochten, heeft de rechtbank zich hiertoe beperkt. Bij haar oordeel heeft de rechtbank zich gebaseerd op de beoordeling van de arbeidsdeskundige in de rapporten van
9 januari 2014 en 19 maart 2014. De rechtbank heeft de conclusie van de arbeidsdeskundige in diens rapporten, dat appellant geschikt is functies te verrichten met opleidingsniveau 5, onderschreven. Dit gecombineerd met het niveau van de maatmanfunctie logistiek leidinggevende, waarvan verondersteld mag worden dat hier op tenminste MBO-4 niveau gefunctioneerd moest worden, leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de arbeidsdeskundige terecht heeft vastgesteld dat appellant geschikt kan worden geacht functies op MBO-4 niveau te verrichten. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank de door hem gestelde dyslexie en de hulp van de oom bij zijn studie niet onderbouwd, zodat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken die appellant heeft gesteld. De combinatie van de werkervaring van appellant met zijn opleidingsniveau maakt volgens de rechtbank dat niet op voorhand gezegd kan worden dat appellant de geduide functies niet zou kunnen verrichten. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat appellant bij de toekenning van de
WIA-uitkering het destijds vastgestelde opleidingsniveau 5 niet heeft betwist, terwijl hij op dat moment de HBO-opleiding bij [naam opleiding] nog niet eens had afgerond. Het toekenningsbesluit dat daaraan ten grondslag lag, staat in rechte vast. Appellant heeft dit opleidingsniveau evenmin bestreden tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige op
9 januari 2014. De rechtbank heeft geoordeeld dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellant in staat is tot het vervullen van de geduide functies. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank bij het bestreden besluit op goede gronden geconcludeerd dat appellant op en na 15 maart 2014 in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De beëindiging van de WIA-uitkering met ingang van genoemde datum moet dan ook voor juist worden gehouden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij het niet eens is met het gestelde opleidingsniveau 5. Bij de geduide functies wordt ten onrechte uitgegaan van HBO/MBO-4 niveau. Appellant heeft weliswaar de studie Medische basisopleiding op
HBO-niveau gevolgd, maar dit was een thuisstudie. Bovendien heeft hij de opleiding bij zeer hoge uitzondering en mét de steun van zijn oom, die leraar is en zijn eigen diploma’s bij hetzelfde opleidingsinstituut heeft behaald, mogen volgen. Appellant is dyslectisch en heeft geen HBO-niveau. Hij heeft voor het succesvol behalen van deze opleiding een getuigschrift ontvangen, hetgeen volgens hem niet gelijkwaardig is aan een diploma. Het examen is thuis afgelegd, waarbij nog zaken konden worden opgezocht. Als hij een landelijk examen had moeten doen, was hij naar zijn verwachting niet geslaagd. Appellant concludeert dat de geduide functies voor hem van een te hoog niveau en om die reden ongeschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu appellant tijdens de procedure bij de rechtbank uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat het beroep zich enkel richt tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank zich hiertoe terecht beperkt. Hiermee is de omvang van het geding in hoger beroep eveneens beperkt tot de arbeidskundige grondslag.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank onder 5 van de aangevallen uitspraak overwogen dat de visie van de arbeidsdeskundige wordt onderschreven. Nu de door appellant in hoger beroep ingediende gronden een herhaling vormen van de in beroep aangevoerde gronden wordt volstaan met verwijzing naar de voornoemde overweging van de rechtbank. De in hoger beroep ingediende brief van de oom van appellant, ter onderbouwing van het standpunt dat appellant de opleiding Medische basiskennis op HBO-niveau alleen heeft kunnen vervullen door hulp van zijn oom, doet aan het voorgaande niet af nu appellant zijn standpunt niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van het opleidingsinstituut.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP