Uitspraak
30 september 2013, 13/411 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als schoonmaker werkte, had zich ziek gemeld met voetklachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 7 december 2012, omdat appellant geschikt werd geacht voor de in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geselecteerde functies. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat appellant niet in staat was om zijn arbeid te verrichten.
In hoger beroep betoogde appellant dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat hij kon traplopen en dat zijn argumenten door de rechtbank niet waren besproken. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld. De Raad stelde vast dat appellant geen medische gegevens had overgelegd die zijn klachten onderbouwden en dat hij in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te verrichten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de criteria voor geschiktheid tot arbeid in het kader van de ZW en WIA. De Raad wees erop dat de verzekerde recht heeft op ziekengeld bij ongeschiktheid tot arbeid, maar dat dit moet worden vastgesteld op basis van objectieve medische gegevens.