ECLI:NL:CRVB:2015:432
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan medische onderbouwing
In deze zaak heeft appellante, die na een verkeersongeval uitviel uit haar werk als kantinemedewerkster, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar aanvraag voor een WIA-uitkering af te wijzen. De aanvraag werd afgewezen omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante minder dan 35% bedroeg. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de relevante medische informatie hadden betrokken en dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen.
Appellante voerde aan dat haar klachten en beperkingen na het ongeval waren toegenomen, maar de Raad oordeelde dat de door haar overgelegde rapporten van medisch adviseur Koster en revalidatie-arts Van der Zee niet voldoende waren om het medisch oordeel van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen duidelijke somatische of psychische oorzaak was voor de arbeidsongeschiktheid van appellante, en dat de inschatting van de verzekeringsartsen van het Uwv met betrekking tot haar functionele mogelijkheden correct was. De Raad bevestigde dat de criteria voor een WIA-uitkering strikt zijn en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van de uitkering.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in het beoordelingsproces. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.