ECLI:NL:CRVB:2015:4291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/4169 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na herbeoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rug- en longklachten. Appellant was tot 31 januari 2010 werkzaam als schoonmaker en ontving vanaf 1 maart 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na zijn ziekmelding op 29 november 2012, werd hij in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Een verzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter dat appellant per 4 november 2013 weer geschikt werd geacht voor het verrichten van zijn arbeid, wat leidde tot het besluit van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 11 juni 2014, waartegen appellant hoger beroep aantekende. Tijdens de zitting op 7 oktober 2015 herhaalde appellant zijn standpunt dat hij door zowel psychische als lichamelijke klachten niet in staat was om te werken. Hij had eerder behandeling gehad voor zijn psychische klachten, maar deze was om financiële redenen gestaakt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld en dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 november 2015.

Uitspraak

14/4169 ZW
Datum uitspraak: 18 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
11 juni 2014, 14/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. El Ahmadi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant is tot 31 januari 2010 werkzaam geweest als schoonmaker van treinmotoren voor 40 uur per week. Met ingang van 1 maart 2010 heeft het Uwv hem in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 29 november 2012 heeft appellant zich ziek gemeld vanwege rug- en longklachten. Het Uwv heeft hem in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek verricht en zijn bevindingen en conclusies neergelegd in het rapport van 8 oktober 2013. Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 4 november 2013 geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering, omdat hij met ingang van die datum weer geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 oktober 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het door de verzekeringsartsen van het Uwv verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de bevindingen en conclusies van die onderzoeken het bestreden besluit kunnen dragen. Het Uwv heeft volgens de rechtbank met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellant per 4 november 2013 geschikt moet worden geacht voor zijn arbeid. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant zijn stellingen niet heeft onderbouwd met informatie van behandelend artsen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij door zijn psychische klachten, in de vorm van een depressie, slaapproblemen, nachtmerries, doodsgedachten, en door zijn lichamelijke klachten, bestaande uit pijn in de lage rug, benauwdheid en hoofdpijn, niet in staat is om zijn arbeid te verrichten. Appellant was voor zijn psychische klachten onder behandeling bij het Centrum voor transculturele geestelijke gezondheidszorg. Deze behandeling is vanwege financiële redenen gestaakt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt, voor een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen vormen voor een andersluidend oordeel. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals namens appellant ter zitting is verzocht.
4.3.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP