ECLI:NL:CRVB:2015:4265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
14/4993 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in WIA-zaak door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante had bezwaar gemaakt tegen een betaalspecificatie en een besluit van het Uwv dat haar recht op uitkering beëindigde. Het Uwv stelde echter vast dat appellante niet tijdig de gronden van haar bezwaar had ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar.

De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak had gedaan over haar beroepen tegen eerdere besluiten van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellante niet binnen de gestelde termijn de gronden van bezwaar had ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verwarring die bij appellante was ontstaan over de termijn voor het indienen van gronden niet leidde tot een ander oordeel.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellante faalde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem.

Uitspraak

14/4993 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juli 2014, 14/276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boelens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante van 16 augustus 2011 tot 13 april 2013 recht op een loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 27 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De LGU eindigt eerst op 13 april 2013.
1.3.
Op 21 april 2013 heeft het Uwv appellante een betaalspecificatie toegezonden over haar LGU in de maand april 2013. Tegen deze specificatie heeft appellante bij brief van 7 mei 2013 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 31 mei 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 13 april 2013 niet langer recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.5.
Bij brief van 3 juli 2013 heeft het Uwv appellante bericht dat het bezwaar van 7 mei 2013 mede gericht wordt geacht tegen het besluit van 31 mei 2013. Het Uwv kondigt aan een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling te laten plaatsvinden per datum einde van de LGU, zijnde 12 april 2013.
1.6.
Bij brief van 4 november 2013 heeft het Uwv de gemachtigde van appellante bericht dat de termijn om op het bezwaar te beslissen is verlengd tot 20 december 2013.
1.7.
Bij brief van 7 november 2013 heeft het Uwv appellante een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig rapport toegezonden. Appellante is daarbij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 5 december 2013 de gronden van bezwaar in te dienen.
1.8.
Bij besluit van 9 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 mei 2013 niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat appellante niet tijdig de gronden van het bezwaar heeft ingediend.
1.9.
Bij uitspraken van 23 september 2014 ECLI:NL:RBMNE:2014:4572 en ECLI:NL:RBMNE:2014:4573 heeft de rechtbank Midden-Nederland de beroepen tegen de brieven van 13 december 2013 en van 20 december 2013 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Daartoe heeft zij overwogen dat in het bezwaarschrift van 7 mei 2013 niet kan worden gelezen dat appellante om een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verzocht. Uit de telefoonnotities die zich in het dossier bevinden valt dit evenmin af te leiden. Voorts heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting toegelicht dat in zaken als deze, waarin een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek per datum einde LGU ontbreekt, altijd zo’n onderzoek wordt verricht indien bezwaar wordt gemaakt tegen de beëindigingsbeslissing, los van de bezwaargronden die worden aangevoerd. Appellante is in de brief van 7 november 2013 door het Uwv in de gelegenheid gesteld het verzuim - dat er nog geen gronden waren ingediend tegen het besluit van 31 mei 2013 - te herstellen, binnen een haar daartoe gestelde termijn. Nu appellante niet binnen die termijn de bezwaargronden heeft ingediend, heeft het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat door de brief van het Uwv van 4 november 2013 bij appellante verwarring is ontstaan over de termijn waarbinnen gronden konden worden ingediend, leidt niet tot een ander oordeel.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan over haar beroepen tegen de zogenoemde besluiten van 13 december 2013 en 20 december 2013. Voorts heeft appellante staande gehouden dat zij inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen het besluit van 31 mei 2013.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en het overig gevorderde af te wijzen.
4.1.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.2.
Gelet op hetgeen onder 1.9 is overwogen heeft de rechtbank Midden-Nederland bij uitspraken van 23 september 2014 geoordeeld over de zogenoemde besluiten van 13 en
20 december 2013. De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan over de beroepen tegen de zogenoemde besluiten van 13 december 2013 en
20 december 2013, slaagt dan ook niet.
4.3.1.
De in hoger beroep naar voren gebrachte stelling dat appellante tegen het besluit van
31 mei 2013 mondeling per telefoon gronden heeft ingediend, wordt door het Uwv betwist. In artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Dit betekent dat uitsluitend schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 30 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4717), is de schriftelijke weergave van een gesprek soms aan te merken als bezwaarschrift. Onder de gedingstukken bevindt zich geen notitie van een telefoongesprek waaruit het indienen van de gronden blijkt. Deze grond slaagt evenmin.
4.3.2.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3.1 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 31 mei 2013 bij het bestreden besluit
niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. De overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven.
4.4.
Het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 november 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP