ECLI:NL:CRVB:2015:4257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de ontheffing van de arbeidsverplichting in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout, dat haar ontheffing van de arbeidsverplichting had verleend. Dit besluit was genomen op 8 oktober 2013 en gehandhaafd bij een besluit van 22 mei 2014. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting heeft het college aangegeven dat de ontheffing van de arbeidsverplichting vanaf 1 juli 2014 is gecontinueerd. Dit betekent dat appellante nog steeds ontheven is van deze verplichting. Het college heeft ook toegezegd dat, indien appellante extra kosten maakt door haar psychische klachten, zij hiervoor bijzondere bijstand zal ontvangen. Hierdoor is het procesbelang van appellante bij de beoordeling van het hoger beroep komen te vervallen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen voldoende procesbelang meer is, omdat het resultaat van het hoger beroep voor appellante geen feitelijke betekenis meer heeft. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 980,-, en moet het college het door appellante betaalde griffierecht van € 123,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.