ECLI:NL:CRVB:2015:4257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
15/570 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de ontheffing van de arbeidsverplichting in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout, dat haar ontheffing van de arbeidsverplichting had verleend. Dit besluit was genomen op 8 oktober 2013 en gehandhaafd bij een besluit van 22 mei 2014. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting heeft het college aangegeven dat de ontheffing van de arbeidsverplichting vanaf 1 juli 2014 is gecontinueerd. Dit betekent dat appellante nog steeds ontheven is van deze verplichting. Het college heeft ook toegezegd dat, indien appellante extra kosten maakt door haar psychische klachten, zij hiervoor bijzondere bijstand zal ontvangen. Hierdoor is het procesbelang van appellante bij de beoordeling van het hoger beroep komen te vervallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen voldoende procesbelang meer is, omdat het resultaat van het hoger beroep voor appellante geen feitelijke betekenis meer heeft. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 980,-, en moet het college het door appellante betaalde griffierecht van € 123,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

15/570 WWB-PV
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2014, 14/3452 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (college)
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: R.G. van den Berg
Ter zitting is namens appellante verschenen mr. P.F.M. Gulickx. Namens het college zijn verschenen D.H.G. Wagemakers en F.M. Wolf.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 8 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college appellante gedurende de periode van 27 september 2013 tot uiterlijk 1 juli 2014 ontheffing verleend van de arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Ter zitting heeft het college kenbaar gemaakt dat de ontheffing van de arbeidsverplichting vanaf 1 juli 2014 is gecontinueerd en dat appellante nog steeds is ontheven van deze verplichting. Voorts heeft het college bevestigd dat voor zover appellante als gevolg van de behandeling van haar psychische klachten wordt geconfronteerd met extra kosten, het college appellante hiervoor bijzondere bijstand zal verlenen.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB: 2013:1119) is eerst sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat van de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van een bezwaar of het indienen van beroep of hoger beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
Met het voortzetten van de ontheffing van de arbeidsverplichting en de toezegging dat het college de extra kosten van de behandeling zal vergoeden, is het belang van appellante bij een beoordeling van het hoger beroep komen te vervallen. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Omdat appellante eerst na het instellen van het hoger beroep bekend is geworden met het feit dat zij tot op heden nog steeds is ontheven van de arbeidsverplichting, bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op
€ 980,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.G. van den Berg (getekend) W.H. Bel
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

RB