ECLI:NL:CRVB:2015:4243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
14/3483 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en wijziging mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante, die sinds 3 mei 2010 arbeidsongeschikt is door lichamelijke en psychische klachten, had eerder een WGA-uitkering toegewezen gekregen met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Het Uwv had in een eerder besluit van 28 september 2012 vastgesteld dat appellante recht had op deze uitkering, maar bij een later besluit van 1 februari 2013 werd dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 11 september 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de medische stukken geen aanknopingspunten bevatten voor andere of meer beperkingen. Appellante stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de aangevallen uitspraak bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berustte. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv alle relevante informatie hadden meegenomen in hun beoordeling. De Raad heeft echter vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ten onrechte was vastgesteld op 67,87% en heeft deze herzien naar 71,15%. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het eerdere besluit vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

14/3483 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 mei 2014, 13/1194 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.A.J.L. van Elk de Freese, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluis.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is op 3 mei 2010 uitgevallen voor haar werk van expediteur wegens lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 28 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 6 augustus 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 1 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de medische stukken geen aanknopingspunten bevatten voor het oordeel dat andere of meer beperkingen voor het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen, gezien dit oordeel is gebaseerd op onjuiste gegevens. Appellantes beperkingen zijn door het Uwv onderschat. Voorts zijn de voor appellante geselecteerde functies niet geschikt. Appellante stelt volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante een brief van psychiater i.o. G.E.M. Penders van 28 augustus 2014 en een brief van psychiater M.P. Boers-van der Zanden van 24 augustus 2015 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft dossierstudie verricht en appellante gezien en onderzocht op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en in zijn rapporten van 7 december 2012, 15 november 2013, 6 januari 2014 en 6 oktober 2014 gereageerd op hetgeen door appellante is gesteld en op de door appellante overgelegde informatie van de behandelende sector. Alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank is terecht van oordeel dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante niet hebben beoordeeld. Ter onderbouwing van haar in 3.1 vermelde beroepsgrond heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank, verwijzend naar een verzekeringsgeneeskundig rapport, heeft vermeld dat zij beperkingen heeft als gevolg van overgewicht. Aangezien er echter sprake is van ondergewicht, heeft appellante ernstige twijfels bij de medische bevindingen die zijn gebruikt bij de beoordeling door de rechtbank. Deze grond slaagt niet. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat het hier een kennelijke verschrijving in de aangevallen uitspraak betreft. In geen van de verzekeringsgeneeskundige rapporten wordt melding gemaakt van overgewicht, maar juist van ondergewicht. In verband daarmee zijn ook beperkingen aangenomen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat in de verzekeringsgeneeskundige rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd hoe tot de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante is gekomen. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld dat appellante beperkingen heeft in verband met haar psychische klachten. Wegens haar ondergewicht is zij niet geschikt voor zware arbeid. Voorts neemt deze arts beperkingen aan als gevolg van appellantes slaapproblemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens extra beperkingen aangenomen in verband met de bij appellante vastgestelde ernstige depressie. Tevens neemt deze arts aanvullend een urenbeperking aan vanuit energetische overwegingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
6 januari 2014 vermeld dat de door appellante in beroep overgelegde medische stukken geen gegevens bevatten die tot dan toe nog niet bekend waren. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de door appellante overgelegde brief van psychiater i.o. Penders van 28 augustus 2014 geconcludeerd dat die brief geen informatie bevat die niet reeds bekend was. Bij het vaststellen van de beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de depressieve klachten van appellante en de fysieke beperkingen als gevolg van het ondergewicht. Er is in het betoog van appellante geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van deze visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ter zitting heeft het Uwv opgemerkt dat de brief van psychiater Boers-van der Zanden van 24 augustus 2015 geen nieuwe medische informatie bevat en daarom geen aanleiding geeft zijn standpunt met betrekking tot appellantes belastbaarheid te wijzigen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten te twijfelen aan het standpunt van het Uwv.
4.3.
In beroep heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv naar aanleiding van vragen van de rechtbank in zijn rapport van 8 januari 2014 geconcludeerd dat een van de in bezwaar geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt is voor appellante. Vervolgens heeft deze arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 71,15%. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst weergegeven belastbaarheid, is in de arbeidskundige rapporten toereikend gemotiveerd dat appellante de resterende voorbeeldfuncties kan vervullen. De signaleringen met betrekking tot eventuele overschrijding van de belastbaarheid zijn naar behoren gemotiveerd.
4.4.
Nu appellante niet volledig arbeidsongeschikt is, is niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 4 van de Wet WIA, dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn om een recht op een IVA-uitkering te doen ontstaan.
5. Het Uwv heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 67,87% bedraagt. Dit betekent dat er een inkomenseis geldt. In beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op 71,15%. Dit heeft gevolgen voor de in artikel 60 van de Wet WIA bedoelde inkomenseis. Uit de uitspraak van bijvoorbeeld 15 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1) volgt dat wanneer het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt en daarmee een wijziging in de resterende verdiencapaciteit ontstaat, dit een wijziging van de rechtspositie tot gevolg heeft. In zoverre is het bestreden besluit onrechtmatig. Hieruit volgt dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond worden verklaard en zal dat besluit worden vernietigd voor zover daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,87%. Er is aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 augustus 2012 te bepalen op 71,15%.
6. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep, totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 februari 2013 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,87%;
  • bepaalt dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid per 6 augustus 2012 71,15% is;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 1 februari 2013;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP