ECLI:NL:CRVB:2015:4232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
15/1977 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doorstroming binnen de politie en nabetaling bezoldiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de doorstroming van een ambtenaar binnen de politie van de functie generalist Gebiedsgebonden Politie naar senior GGP. De betrokkene, vertegenwoordigd door S.A.J.T. Hoogendoorn, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef om zijn verzoek om doorstroming af te wijzen. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de korpschef vernietigd, omdat de circulaire over doorstroming niet de ruimte biedt voor een andere invulling door regiokorpsen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de korpschef beoordelingsvrijheid heeft, maar dat deze niet mag afwijken van de landelijke richtlijnen. De Raad oordeelt verder dat de betrokkene recht heeft op nabetaling van het verschil in bezoldiging tussen schaal 7 en schaal 8 voor de periode van 1 november 2010 tot en met 26 maart 2011, mits hij voldoet aan de eisen van een positief assessment. De Raad legt ook een dwangsom op aan de korpschef wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke en consistente toepassing van het loopbaanbeleid binnen de politie.

Uitspraak

15/1977 AW, 15/3120 AW, 15/3759 AW, 15/4910 AW
Datum uitspraak: 26 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 maart 2015, 14/3652 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld (15/1977 AW).
Namens betrokkene heeft S.A.J.T. Hoogendoorn een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene heeft Hoogendoorn incidenteel hoger beroep ingesteld (15/3120 AW).
Appellant heeft hierover zijn zienswijze gegeven.
Namens betrokkene heeft Hoogendoorn beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar (15/3759 AW).
Appellant heeft hierover zijn zienswijze gegeven.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 8 juli 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (15/4910 AW).
Namens betrokkene heeft Hoogendoorn gronden aangevoerd tegen het besluit van 8 juli 2015 en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Tanja. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door Hoogendoorn.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was van 1 januari 2006 tot zijn overstap naar de Tactische Recherche op
26 maart 2011 aangesteld in de functie generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland , thans Eenheid Amsterdam .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782).
1.3.
Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Bij deze voorwaarde is als voetnoot opgenomen: “Met dien verstande dat in het voortraject een assessment deel kan uitmaken van het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP)”. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
De Eenheid Amsterdam heeft aanvankelijk de doorstroming naar senior GGP om financiële redenen niet volgens de circulaire en het daarbij behorende loopbaanbeleid uitgevoerd. Op 7 februari 2013 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politiebonden in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) besloten dat de Eenheid Amsterdam alle voor 1 januari 2013 ingediende aanvragen voor doorstroming naar de functie senior GGP in behandeling neemt conform de landelijke circulaire, ook als reeds een negatief besluit was genomen. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt alle leidinggevenden gevraagd te motiveren of de betreffende collega geschikt wordt geacht voor de functie van senior GGP.
1.5.
In maart 2013 heeft de CGOP-Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP nadere uitvoeringsafspraken gemaakt (uitvoeringsafspraken). Een van de afspraken is dat de aanvraag voor doorstroming in het kader van HAP II uiterlijk op 31 december 2012 moet zijn ingediend. In het kader van een herstel- en inhaalactie geldt deze voorwaarde niet voor de Eenheid Amsterdam .
1.6.
Op 23 maart 2013 heeft betrokkene verzocht om op grond van het loopbaanbeleid door te stromen van generalist Tactische Recherche naar senior Tactische Recherche. In zijn verzoek heeft hij gesteld dat de rechercheafdelingen bij de uitbreiding van de functies die in aanmerking komen voor de stap van GGP 7 naar GGP 8 abusievelijk zijn vergeten.
1.7.
Op 8 mei 2013 is betrokkene bericht dat de behandeling van zijn verzoek is aangehouden.
1.8.
Op 26 november 2013 hebben de politiechef en de ondernemingsraad van de Eenheid Amsterdam nadere afspraken vastgelegd in een beleidsdocument. Op diezelfde datum is bekendgemaakt dat tot 1 februari 2014 aanvragen kunnen worden ingediend.
1.9.
Omdat niet in iedere beoordeling standaard de verwachte geschiktheid is opgenomen voor de naasthogere functie, is blijkens punt 7 van het beleidsdocument het volgende overeengekomen:
“A indien een generalist aan alle criteria voldoet en een positief oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan is aan alle eisen voldaan en kan betrokkene worden bevorderd;
B indien een generalist aan alle criteria voldoet maar geen oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan mag betrokkene door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen en
C indien een generalist, naar aanleiding van een vraag van de Eenheidsleiding, een negatief oordeel kreeg van zijn leidinggevende over de verwachte geschiktheid voor senior GGP dan mag betrokkene alsnog door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen. Partijen beogen daarmee te bewerkstelligen dat mogelijke ongelijkheid bij die eerdere negatieve oordelen, te niet wordt gedaan.”
1.10.
Bij besluit van 11 april 2014 heeft appellant het verzoek om doorstroming afgewezen op de grond dat recherchefuncties niet binnen de GGP functiereeks vallen en betrokkene op
1 november 2010 niet in de GGP werkzaam was.
1.11.
In bezwaar heeft betrokkene aangevoerd dat hij op 1 november 2010 wel degelijk werkzaam was binnen de GGP, dat recherchefuncties ten onrechte buiten de GGP functiereeks vallen, dat hij voldoet aan de criteria voor doorstroming naar een seniorfunctie en dat hij zijn functie bij de recherche wenst te behouden.
1.12.
Appellant heeft het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2014 bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit) gegrond verklaard en bepaald dat betrokkene aanspraak heeft op nabetaling van het bruto bedrag ter hoogte van het verschil tussen zijn bezoldiging in schaal 7 en schaal 8 in de periode van 1 november 2010 tot en met 26 maart 2011 mits hij voldoet aan de eis van een positief assessment. Appellant heeft daaraan ten grondslag gelegd dat betrokkene voldoet aan het vereiste van een beoordeling boven de norm, maar geen oordeel heeft over zijn verwachte geschiktheid, en dat het loopbaanbeleid klaarblijkelijk de bedoeling heeft de doorstroom te beperken tot de GGP.
1.13.
Betrokkene heeft in beroep aangevoerd dat de eis van een positief assessment niet mag worden gesteld. Verder meent hij dat hij niet alleen recht heeft op een nabetaling tot en met 26 maart 2011, inclusief de wettelijke rente, maar, net als anderen, ook ten minste de mogelijkheid dient te krijgen om (binnen de GGP) door te stromen naar een schaal 8 functie.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Zij heeft overwogen dat de circulaire volstrekt duidelijk is over de vraag door wie en op welke wijze de verwachte geschiktheid voor de functie senior GGP vastgesteld dient te worden. De circulaire laat regiokorpsen geen ruimte tot een andere invulling. Die ruimte zit niet in de verschillende beoordelingssystemen en
-normen per korps en ook niet in de kwaliteit van de beoordelaars. Het door appellant veroorzaakte tijdsverloop tussen nu en het moment waarop de (ex-)leidinggevenden van betrokkene zich hadden moeten uitlaten over de verwachte geschiktheid van betrokkene voor de functie van senior GGP maakt dit niet anders. In ieder geval kunnen de negatieve gevolgen van dit tijdsverloop niet voor rekening van betrokkene komen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het doorstroombeleid blijkens de circulaire uitdrukkelijk is beperkt tot de GGP, zodat doorstroming binnen de recherche niet mogelijk is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij beoordelingsvrijheid heeft bij de invulling van het begrip ‘verwachte geschiktheid’ en dat hij, na overleg met de ondernemingsraad, aan dit begrip op een redelijke wijze invulling heeft gegeven door het afnemen van een assessment verplicht te stellen indien een advies over de verwachte geschiktheid ontbreekt of negatief is.
3.2.
Betrokkene heeft in incidenteel hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de grond dat appellant hem, in strijd met het gelijkheidsbeginsel, ten onrechte niet de mogelijkheid heeft geboden om (binnen de GGP) door te stromen, noch op de grond dat in het bestreden besluit geen overweging is opgenomen over de wettelijke rente.
3.3.
In zijn beroep van 22 mei 2015, gericht tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, heeft betrokkene de Raad verzocht om appellant met toepassing van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom op te leggen direct aansluitend aan de termijn waarover appellant hem op grond van artikel 4:17 van de Awb een dwangsom verschuldigd is.
3.4.1.
Bij besluit van 8 juli 2015 (nader besluit) heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak besloten dat betrokkene aanspraak heeft op nabetaling van het bruto bedrag ter hoogte van het verschil tussen zijn bezoldiging in schaal 7 en schaal 8 in de periode van 1 november 2010 tot en met 26 maart 2011, nu zijn leidinggevende heeft laten weten dat hij destijds over de verwachte geschiktheid beschikte.
3.4.2.
Betrokkene heeft tegen het nader besluit aangevoerd dat appellant hem ten onrechte niet heeft aangeboden door te stromen met daaraan gekoppeld de verplichting om terug te keren in de GGP en dat de nabetaling ten onrechte (maar) loopt tot en met 26 maart 2011. Verder ontbreekt een bepaling over de wettelijke rente en is geen beslissing genomen over de dwangsom wegens niet tijdig beslissen waarvoor betrokkene appellant op 23 april 2015 in gebreke heeft gesteld.
3.4.3.
De Raad zal het nader besluit gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling betrekken.
3.5.
In zijn aanvullende gronden heeft betrokkene verzocht om vergoeding van schade, bestaande uit de misgelopen dwangsom die de Raad ten onrechte niet aansluitend op het aflopen van de dwangsomtermijn op grond van de ingebrekestelling heeft opgelegd. Betrokkene meent ook recht te hebben op vergoeding van immateriële schade wegens de spanning en frustratie die hij heeft ondervonden door de bejegening door de Raad. Hij heeft herhaaldelijk moeten aandringen op een tijdige beslissing over versnelde behandeling van zijn beroep wegens het niet tijdig beslissen en heeft zich daarover bij de president van de Raad beklaagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van appellant (15/1977 AW)
4.1.1.
Zoals hiervoor onder 1.3 vermeld, geldt op grond van het loopbaanbeleid voor doorstroming van generalist GGP naar senior GGP, voor zover hier van belang, de voorwaarde van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’.
4.1.2.
De uitvoeringsafspraken luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“4. Beoordelingen hebben betrekking op het daadwerkelijk functioneren in de GGP, niet op andere gebieden. De beoordeling bestaat uit enerzijds een regulier deel dat betrekking heeft op tot de GGP-functie schaal 7 behorende competenties en taken, en anderzijds een potentieel deel dat betrekking heeft op de competenties en taken van de naasthogere functie GGP-functie schaal 8 én een uitspraak bevat over de verwachte geschiktheid. De geschiktheid kan ontwikkelpunten bevatten.”
4.2.1.
De term ‘verwachte geschiktheid’ is in het loopbaanbeleid en de uitvoeringsafspraken niet nader ingevuld. Daaruit volgt wel dat het vereist, maar ook voldoende is dat de leidinggevende in de beoordeling van het functioneren in de eigen functie een positieve verwachting uitspreekt over de geschiktheid van de ambtenaar voor de functie van senior GGP dan wel - indien die verwachting nog niet in de beoordeling was opgenomen - dat de leidinggevende desgevraagd alsnog een positieve verwachting uitspreekt.
4.2.2.
De onder punt 7 van het beleidsdocument gemaakte afspraken voor de Eenheid Amsterdam wijken in zoverre af van het landelijk vastgestelde en met de vakbonden overeengekomen beleid, dat een assessment in de plaats van het oordeel van de leidinggevende van de ambtenaar is gesteld. Indien de leidinggevende een negatieve verwachting over zijn geschiktheid heeft uitgesproken, biedt een assessment een extra kans om toch nog te kunnen doorstromen. In zoverre is dit beleid een gunstige aanvulling op het landelijk beleid. In het geval dat de leidinggevende in de beoordeling nog geen verwachting over de geschiktheid heeft uitgesproken, is het - zwaardere - vereiste van een positief assessment echter een beperking van het landelijk beleid. Het loopbaanbeleid en de uitvoeringsafspraken bieden hiervoor geen ruimte. Dat, zoals appellant heeft gesteld, het loopbaanbeleid wel de mogelijkheid noemt om een assessment deel uit te laten maken van het POP, leidt niet tot een ander oordeel. Een - informatief - assessment binnen een POP wordt immers afgenomen met het oog op de persoonlijke ontwikkeling, terwijl het hier om een selectief assessment gaat ter invulling van de verwachte geschiktheid.
4.2.3.
Afgezien van het voorgaande geldt in de situatie van betrokkene dat hij zijn verzoek om doorstroming ruim voor de totstandkoming van het beleidsdocument heeft ingediend.
4.3.
Uit 4.1.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
4.4.
Er is aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene (15/3120 AW)
4.5.1.
De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar zich kan beperken tot de kern daarvan.
4.5.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 11 februari 2015 heeft de gemachtigde van appellant daar te kennen gegeven dat betrokkene in geval van een positief assessment de mogelijkheid zou hebben gekregen om terug te keren naar de GGP, zodat er voor de rechtbank geen aanleiding was om hierop in de aangevallen uitspraak nader in te gaan.
4.5.3.
Voor zover betrokkene mede heeft bedoeld op te komen tegen het oordeel van de rechtbank dat doorstroming binnen de recherche niet mogelijk is, overweegt de Raad als volgt. Met het loopbaanbeleid is beoogd om de doorstroming van assistent A tot en met senior in de GGP (voorheen omschreven als basispolitiezorg) te harmoniseren. Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting heeft toegelicht, gaat het hierbij om de zogeheten blauwe diensten. In een brief van 26 oktober 2012 heeft de minister te kennen gegeven dat in het CGOP is geconcludeerd dat de GGP reeks ook van toepassing is op de bereden politie, het VHT (verkeershandhavingsteam), de motorbrigade en de hondenbrigade. De recherchediensten zijn niet vermeld.
De hierover in maart 2013 gemaakte uitvoeringafspraken luiden, voor zover hier van belang, als volgt: “8. Het beleid is medio 2010 afgesproken en 1 november 2010 van kracht geworden. De laatste datum is bepalend voor de beslissing. Een beoordeling van dat moment (of niet ouder dan 2 jaar) is hierin leidend. Bevordering leidt tot de verplichting dat betrokkene de functie (alsnog) gaat uitvoeren. (Dus NIET: wel bevorderen, maar niet de functie sr. GGP functie uitoefenen. (Voorbeeld: Een medewerker werkt inmiddels bij de recherche als generalist; dan niet bevorderen bij de recherche, maar binnen de GGP. Indien de medewerker bij de recherche wil blijven, gaat de bevordering niet door). Dit betekent ook dat de datum 1 november 2010 bepalend is wie tot de doelgroep doorstroom van generalist naar senior GGP behoort. Hiermee wordt bedoeld dat in het geval dat de medewerker op
1 november 2010 werkzaam was in de GGP, daarna is overgestapt naar de recherche, maar nu een beroep heeft gedaan op doorstroom hij hier alsnog (indien betrokkene voldoet aan de gestelde criteria) voor in aanmerking komt met inachtneming van bovenstaande.”
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak dan ook terecht overwogen dat van doorstroming binnen de recherche geen sprake kan zijn.
4.6.
Uit 4.5.1 tot en met 4.5.3 volgt dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Het beroep van betrokkene tegen het niet tijdig beslissen (15/3759 AW)
4.7.1.
In de ontvangstbevestiging van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar is per abuis niets gezegd over versnelde behandeling van dit beroep. Op het moment dat deze vergissing werd onderkend was het nader besluit al genomen en is dit beroep, tegelijk met de samenhangende zaken, op korte termijn geagendeerd voor de zitting. Betrokkene heeft zijn klacht hierover ingetrokken.
4.7.2.
Nu appellant op 8 juli 2015 alsnog een nader besluit heeft genomen, heeft betrokkene geen belang meer bij behandeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Dit belang is ook niet gelegen in het verzoek van betrokkene om vergoeding van schade. Nu de gestelde schade volgens betrokkene het gevolg is van de bejegening door de Raad, is op voorhand onaannemelijk dat hij schade heeft geleden door het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
4.8.
Wel bestaat aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar heeft moeten maken, nu dit besluit, zoals hieronder zal blijken, na het verstrijken van de beslistermijn is genomen. De kosten worden begroot op € 122,50 (1 punt, wegingsfactor 0,25) voor verleende rechtsbijstand.
Het beroep van betrokkene tegen het nader besluit (15/4910 AW)
4.9.1.
De beroepsgrond van betrokkene dat appellant in het nader besluit ten onrechte niet heeft besloten dat appellant een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een nader besluit, slaagt.
4.9.2.
Uit het systeem van de Awb volgt dat een bestuursorgaan, nadat de rechtbank een beslissing op bezwaar heeft vernietigd, óók indien dit niet expliciet in de uitspraak staat vermeld, uitvoering dient te geven aan die uitspraak door opnieuw op het bezwaar van de betrokkene te beslissen met inachtneming van wat de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
4.9.3.
De dwangsom bij niet tijdig beslissen is geregeld in paragraaf 4.1.3.2. van de Awb. Deze paragraaf is in artikel 7:14 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard op besluiten op grond van afdeling 7.2 van de Awb.
4.9.4.
Artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. Het derde lid bepaalt dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.9.5.
De rechtbank heeft het bestreden besluit met haar uitspraak van 2 maart 2015 vernietigd. Omdat appellant geen commissie heeft ingesteld als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, aan betrokkene niet heeft verzocht om een verzuim te herstellen en de beslissing niet heeft verdaagd, gold ingevolge artikel 7:10 van de Awb een beslistermijn van zes weken. Appellant heeft met het nader besluit van 8 juli 2015 de beslistermijn, die liep tot en met
13 april 2015, ruimschoots overschreden. Gelet op de ingebrekestelling van 23 april 2015, door appellant ontvangen op 24 april 2015, is appellant vanaf 9 mei 2015 de maximale dwangsom van € 1.260,- verschuldigd aan betrokkene.
4.10.1.
Voor het overige slaagt het beroep van betrokkene tegen het besluit van 8 juli 2015 niet.
4.10.2.
Inmiddels staat vast dat betrokkene voldoet aan de vereisten voor doorstroming, nu hij beschikt over een beoordeling boven de norm en een positief advies van zijn leidinggevende over zijn verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Uitgaande van de uitdrukkelijke wens van betrokkene om binnen de recherche door te stromen, bezien in samenhang met de onder 4.5.3 geciteerde uitvoeringsafspraken, heeft appellant terecht besloten dat doorstroom binnen de recherche niet mogelijk is en dat betrokkene recht heeft op nabetaling van het verschil tussen zijn bruto bezoldiging in schaal 7 en schaal 8 over de periode van 1 november 2010 tot en met 26 maart 2011. De gemachtigde van appellant heeft ook ter zitting van de Raad te kennen gegeven dat betrokkene alsnog de gelegenheid krijgt om een keuze te maken tussen nabetaling over deze periode of bevordering binnen de GGP per
1 november 2010.
4.10.3.
Appellant heeft in het nader besluit geen bepaling opgenomen over de wettelijke rente; het verzoek daartoe is aldus toe- noch afgewezen. Hoewel het de voorkeur had verdiend dat appellant zich hierover in het nader besluit had uitgesproken, is het ontbreken daarvan geen grond voor vernietiging van dat besluit in zoverre. Indien betrokkene het bij de uitvoering van het nader besluit met de hoogte van de nabetaling, inclusief de wettelijke rente, niet eens is kan hij daartegen op dat moment bezwaar maken.
5. Er bestaat aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 490,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- vernietigt het besluit van 8 juli 2015 voor zover daarbij niet is besloten over de door
appellant verbeurde dwangsom, bepaalt dat appellant aan betrokkene een dwangsom
verbeurt van € 1.260,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van dat
besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2015 voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 497,- wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.592,50
(€ 980,- in de zaak 15/1977 AW, € 122,50 in de zaak 15/3759 AW en € 490,- in de zaak
15/4910 AW).
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Fotchind

HD