ECLI:NL:CRVB:2015:4228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
14/4423 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-vervolguitkering en geschiktheid functies na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, maar het Uwv had eerder besloten dat hij met ingang van 1 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Na een bedrijfsongeval op 4 november 2010, waarbij appellant letsel opliep aan zijn rechterschouder, heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft na nader onderzoek een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de nieuwe beperkingen van appellant aan de rechterschouder voldoende zijn meegenomen in de beoordeling. Ook is vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de referte-eis van artikel 58 van de Wet WIA, omdat hij in de 36 weken voorafgaand aan de ingangsdatum van de WIA-uitkering niet voldoende heeft gewerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/4423 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 juni 2014, 13/1802 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. Kaya. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) genoten vanaf 30 mei 2006. Deze uitkering was toegekend vanwege klachten van psychische aard en fysieke klachten ten aanzien van de linkerlichaamshelft. Bij beslissing op bezwaar van 27 juli 2007 heeft het Uwv zijn eerdere beslissing tot beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 10 mei 2007 gehandhaafd. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.2.
Op 4 november 2010 is appellant een ongeval overkomen tijdens zijn werk als medewerker montage bij [naam bedrijf] , waarbij een cv-ketel op zijn rechterschouder en -arm is gevallen. Hij heeft zich hierop ziek gemeld en hem is een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Vervolgens heeft hij op 30 oktober 2012 een WIA-uitkering aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 1 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 juni 2013 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld. Hangende de beroepsprocedure heeft het Uwv op verzoek van de rechtbank nader onderzoek gedaan naar de geschiktheid voor appellant van de voorgehouden functies. Bij beslissing op bezwaar van 24 februari 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bestreden besluit 1 gewijzigd door het bezwaar van appellant alsnog gegrond te verklaren en alsnog een WGA-vervolguitkering toe te kennen met ingang van
1 november 2012, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant heeft hierop te kennen gegeven dat hij zich hiermee niet kan verenigen omdat hij van mening is dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
1.5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank bij de beoordeling van het beroep tevens betrokken het bestreden besluit 2, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vanwege het ontbreken van procesbelang heeft zij vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft zij ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door hem aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht een WGA-vervolguitkering heeft toegekend en geen loongerelateerde WGA-uitkering, omdat appellant niet heeft voldaan aan de referte-eis van artikel 58 Wet WIA.
2. In hoger beroep heeft appellant de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden gehandhaafd. Hij heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest, omdat hij zich niet herkent in de bevindingen van deze verzekeringsarts in het rapport van 26 juni 2013. Verder heeft hij aangevoerd dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat en dat zijn psychische beperkingen ten opzichte van de beoordeling in 2007 zijn toegenomen. Ook heeft hij te kennen gegeven dat uit de arbeidsovereenkomst met uitzendbureau Adecco blijkt dat deze overeenkomst is aangevangen op 25 oktober 2010 en doorliep na het bedrijfsongeval, waarmee overtuigend is bewezen dat hij wel degelijk heeft voldaan aan de referte-eis en daarmee recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 1 november 2012 in plaats van een
WGA-vervolguitkering.
3.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.2.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover hierbij het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard.
3.3.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat met de aangenomen nieuwe beperkingen aan de rechterschouder ten gevolge van het bedrijfsongeval afdoende rekening is gehouden. Uit de voorhanden zijnde medische informatie kan niet worden opgemaakt dat de beperkingen van appellant, zoals vastgesteld bij de FML van 18 december 2013, zijn onderschat. Appellant heeft tijdens de rechtbankprocedure niet met nadere stukken onderbouwd dat zijn psychische beperkingen en de beperkingen aan zijn linkerarm en linkerbeen zijn toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordelingsdatum van 10 mei 2007. Nu appellant in hoger beroep evenmin een nadere (medische) onderbouwing heeft ingediend die twijfel oproept aan de juistheid van de medische beoordeling, slaagt het hoger beroep niet op dit punt.
3.4.
De medische geschiktheid van de voorgehouden functies is afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapporten van 22 januari 2013 en 18 december 2013.
3.5.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet heeft kunnen onderbouwen dat hij heeft voldaan aan de referte-eis van artikel 58 van de Wet WIA. Op grond van artikel 58, eerste lid voldoet de verzekerde aan de referte-eis indien hij ten minste 26 weken als verzekerde arbeid heeft verricht in 36 weken voorafgaande aan de eerste dag waarop het recht op WIA-uitkering ingaat. In de periode van 36 weken voorafgaand aan 1 november 2012 is niet gebleken dat appellant ten minste 26 weken heeft gewerkt. Over de periode vanaf
4 november 2010, de datum van uitval, tot aan 1 november 2012 heeft hij immers niet gewerkt vanwege ziekte. Op grond van artikel 58, tweede lid, van de Wet WIA worden weken waarin de verzekerde geen arbeid kon verrichten wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van het aantal van 36 weken. De periode van
36 weken wordt in dit geval verlengd. Over de periode van 36 weken vóór zijn uitval op
4 november 2010 heeft appellant echter minder dan 26 weken gewerkt, namelijk vanaf 21 juni 2010 als productiemedewerker en vanaf 25 oktober 2010 tot 4 november 2010 als montagemedewerker via Adecco, wat een periode van slechts 20 weken beslaat. Terecht is dan ook een WGA-vervolguitkering toegekend met ingang van 1 november 2012.
3.6.
Gelet op de overwegingen 3.3 tot en met 3.5 slaagt het hoger beroep niet.
3.7.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM