ECLI:NL:CRVB:2015:4227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
14/3706 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van beslag op Wajong-uitkering en de rol van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), heeft hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot beslaglegging op haar uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv niet verantwoordelijk is voor de beoordeling van de geldigheid van het beslag, aangezien dit voorbehouden is aan de burgerlijke rechter. De Centrale Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of het Uwv binnen de grenzen van het beslag is gebleven bij het nemen van de betalingsbeslissing. De Raad concludeert dat het Uwv dit inderdaad heeft gedaan en dat appellante zich moet wenden tot de deurwaarder of de civiele rechter voor geschillen over de geldigheid en hoogte van het beslag. De Raad oordeelt verder dat er geen ruimte is voor een belangenafweging door het Uwv, aangezien de beoordeling van de geldigheid van het beslag niet tot zijn taken behoort. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/3706 WWAJ, 14/3707 WWAJ
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 juni 2014, 14/643 en 14/644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt met ingang van 14 mei 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Op 27 mei 2013 heeft Incasso- en gerechtsdeurwaarderskantoor Van Houwelingen & Partners aan het Uwv een beslagexploit betekend waarin is vermeld dat executoriaal beslag wordt gelegd ten laste van appellante. Daarbij is te kennen gegeven dat de beslagvrije voet € 661,06 per maand bedraagt.
1.2.
Op 29 mei 2013 heeft het Uwv aan appelante medegedeeld dat de deurwaarder Van Houwelingen & Partners beslag heeft gelegd op de uitkering en dat de uitkering met ingang van 1 juni 2013 tot een bedrag van € 661,06 per maand aan haar zal worden uitbetaald. Het resterende gedeelte wordt uitbetaald aan Van Houwelingen & Partners.
1.3.
Op 13 augustus 2013 heeft Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW) aan het Uwv een beslagexploit betekend waarin is vermeld dat executoriaal beslag wordt gelegd uit kracht van (een) dwangbevel(en) ten laste van appellante. Het Uwv heeft aan Van Houwelingen & Partners meegedeeld dat met ingang van 1 september 2013 de betalingen aan hen worden stopgezet, omdat SVHW ook een vordering op appellante heeft en een preferente schuldeiser is. Daarbij is te kennen gegeven dat de beslagvrije voet
€ 833,83 per maand bedraagt.
1.4.
Bij besluit van 22 augustus 2013 (besluit 1) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat ook SVHW op 13 augustus 2013 beslag op haar uitkering heeft gelegd, zij hierdoor tot een bedrag van € 661,06 per maand zal ontvangen en het resterende gedeelte voortaan wordt uitbetaald aan SVHW.
1.5.
Bij brief van 22 augustus 2013 heeft het Uwv aan SVHW meegedeeld dat de beslagvrije voet van appellante € 661,06 bedraagt en dat met ingang van 1 september 2013 aan dit kantoor een bedrag van € 162,83 per maand zal worden betaald.
1.6.
Bij brief van 23 oktober 2013 heeft SVHW aan het Uwv meegedeeld dat het beslag per 23 oktober 2013 is ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 7 november 2013 (besluit 2) heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat SVHW de beslaglegging heeft opgeheven, het beslag van deurwaarder Van Houwelingen & Partners nog moet worden voldaan en dat de uitkering met ingang van 1 november 2013 tot een bedrag van € 661,06 per maand aan haar zal worden uitbetaald. Het resterende gedeelte wordt uitbetaald aan Van Houwelingen & Partners.
1.6.
Bij besluiten van 19 december 2013 (bestreden besluit 1) en 14 januari 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 22 augustus 2013 en 7 november 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante in de procedure tegen het Uwv slechts kan opkomen tegen de wijze waarop het beslag op haar Wajong-uitkering is uitgevoerd. Zij heeft vastgesteld dat wat appellante heeft aangevoerd betrekking heeft op de geldigheid en de omvang van het gelegde beslag of op de gehanteerde beslagvrije voet. Naar het oordeel van de rechtbank dient appellante zich hierover met de deurwaarder te verstaan of zich tot de civiele rechter te wenden. Deze gronden kunnen niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Nu voorts vast staat dat de deurwaarder het Uwv heeft medegedeeld dat de beslagvrije voet in het geval van appellante € 661,06 bedraagt en dat appellante tot de data van de bestreden besluiten maandelijks een bedrag van tenminste € 661,06 heeft ontvangen, is het Uwv binnen de grenzen van de beslagen gebleven. Voor een beroep op de hardheidsclausule is geen ruimte.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in eerste aanleg aangevoerde gerieven in essentie herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het niet op de weg van het Uwv ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de burgerlijke rechter en de bestuursrechter komt hieraan niet toe. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde is, moet volgens vaste rechtspraak het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard en dient de bestuursrechter zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Over het beslag van Van Houwelingen en Partners wordt overwogen dat het Uwv de betaling heeft verricht overeenkomstig de door Van Houwelingen en Partners vastgestelde beslagvrije voet en daarmee binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. Voor zover appellante de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet heeft willen aanvechten, diende zij zich te wenden tot de deurwaarder dan wel de civiele rechter. Dit geldt eveneens voor het beslag van SVHW. De toelichting van het Uwv dat indien sprake is van meerdere beslagleggingen waarbij verschillende bedragen als beslagvrije voet zijn gehanteerd, het Uwv als derde-beslagene de laagste beslagvrije voet toepast, mede ter beperking van het eigen financiële risico en ongeacht welke beslaglegger die heeft opgegeven, wordt niet onjuist geacht. Ook de motivering van het Uwv dat voorkomen moet worden dat de beslaglegger die het laagste bedrag heeft opgegeven de derde-beslagene aanspreekt op het verschil tussen beide bedragen en dat de derde-beslagene alsnog het verschil dient af te dragen aan die beslaglegger, komt de Raad niet onlogisch voor. Het lag op de weg van appellante om, indien zij meende dat het Uwv niet van een juist bedrag van de beslagvrije voet is uitgegaan, zich tot de beslaglegger te wenden. Het Uwv is gezien het bovenstaande ook voor wat betreft het beslag bij SVHW binnen het kader van het beslag gebleven.
4.2.
Over het beroep op de hardheidsclausule, dan wel een door het Uwv toe te passen belangenafweging wordt geoordeeld dat uit vaste rechtspraak volgt dat de door de Uwv te verrichten beoordeling geen ruimte laat voor een belangenafweging. Het ligt immers - zoals de Raad hiervoor heeft overwogen - niet op de weg van het Uwv om de geldigheid van het beslag te beoordelen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP