ECLI:NL:CRVB:2015:4222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
14/1585 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering na medische beoordeling en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 17 november 2008 een WGA-uitkering ontving, had haar uitkering zien intrekken door het Uwv op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek. Het Uwv concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 8 januari 2013. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar gezondheidssituatie was verslechterd en dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten.

De Centrale Raad overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad bevestigde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts had appellante medisch onderzocht en de arbeidsdeskundige had afdoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad oordeelde dat appellante geen nadere medische stukken had ingediend die de juistheid van de medische beoordeling in twijfel trokken.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van gederfde wettelijke rente werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1585 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 februari 2014, 13/1241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante genoot een WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) sinds 17 november 2008, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 29 mei 2012 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheidssituatie sinds 23 mei 2012 is verslechterd. Bij besluit van 7 november 2012 heeft het Uwv de
WGA-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 8 januari 2013, omdat na medisch en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig en volledig is geweest. Zij heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen en de, door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste, Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ten slotte heeft zij overwogen dat appellante, uitgaande van de FML, in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid vanwege haar beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en in haar lichamelijk functioneren. Haar psychiatrische problematiek is ongewijzigd gebleven ondanks dat nu geen behandeling meer plaatsvindt. Het aangekondigde revalidatietraject is nog niet opgestart in overleg met haar revalidatie-arts
dr. H.F.M. Pernot. Deze wil eerst de uitkomst van het hoger beroep afwachten. Hierdoor valt appellante tussen wal en schip. Zij claimt met name een medische urenbeperking. Omdat de beperkingen in de FML zijn onderschat, zijn de geselecteerde functies niet geschikt voor haar.
3.1.
De Raad overweegt als volgt.
3.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest. De verzekeringsarts heeft appellante medisch onderzocht tijdens het spreekuur op 19 juni 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken tijdens de hoorzittingen op 26 november 2012 en 7 januari 2013 en is bij zijn rapport nader ingegaan op de in bezwaar aangevoerde argumenten en ingediende informatie. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling en de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 7 januari 2013. Er is rekening gehouden met de beperkingen van appellante die samenhangen met de door de behandelende reumatoloog gestelde diagnose van fibromyalgie. Van psychopathologie is de verzekeringsartsen niet gebleken tijdens hun onderzoeken en hiervan blijkt ook niet uit de door appellante ingediende brief van haar huisarts van 24 juli 2013. Terecht zijn dan ook geen beperkingen aangenomen in de FML in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat voor een medische urenbeperking geen aanleiding is. In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische stukken ingediend die twijfel oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling. Voor inschakeling van een deskundige is dan ook geen aanleiding. Het hoger beroep slaagt niet ten aanzien van de medische beoordeling.
3.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal functies geselecteerd op basis van de FML van 7 januari 2013. Bij rapport van 4 maart 2013 heeft deze arbeidsdeskundige afdoende gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.4.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
3.5.
Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van gederfde wettelijke rente.
3.6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
- wijst het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van gederfde wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM