ECLI:NL:CRVB:2015:4209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand na buiten behandelingstelling door het college
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 31 maart 2013 zijn bedrijf verkocht en op 2 oktober 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. Het college verzocht appellant om aanvullende gegevens, maar deze zijn niet tijdig verstrekt. Het college heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd en dat hij in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. De Raad oordeelt dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, met C.M. Fleuren als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 november 2015. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.