ECLI:NL:CRVB:2015:4209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
14/5490 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand na buiten behandelingstelling door het college

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 31 maart 2013 zijn bedrijf verkocht en op 2 oktober 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. Het college verzocht appellant om aanvullende gegevens, maar deze zijn niet tijdig verstrekt. Het college heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd en dat hij in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. De Raad oordeelt dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, met C.M. Fleuren als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 november 2015. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5490 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 augustus 2014, 14/1643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. te Vrede.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant heeft op 31 maart 2013 zijn bedrijf ([naam bedrijf]) verkocht voor een bedrag van € 80.000,-. Op 2 oktober 2013 heeft appellant zich gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand te doen. Tijdens het intakegesprek op 24 oktober 2013 heeft het college appellant een brief meegegeven met het verzoek om de daarin vermelde gegevens vóór 31 oktober 2013 te overleggen. Deze gegevens hadden met name betrekking op de exploitatie en beëindiging van zijn bedrijf, waaronder de winst en verliesrekening over het lopende boekjaar tot datum bedrijfsbeëindiging en de jaarstukken van de laatste drie jaren. Bij brieven van 5 november 2013, 2 december 2013 en 16 december 2013 heeft het college appellant vervolgens nogmaals in de gelegenheid gesteld, laatstelijk tot 20 december 2013, de ontbrekende stukken in te leveren. Het college heeft appellant er daarbij op gewezen dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als hij niet tijdig de juiste informatie verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 24 december 2013 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant op 20 december 2013 niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 15 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.3.
Niet in geschil is dat de onder 1.2 gevraagde gegevens voor de beslissing op de aanvraag van appellant nodig zijn, dat appellant in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen en dat die aanvulling niet binnen de hem gegeven termijn, eindigend op 20 december 2013, heeft plaatsgevonden. In geschil is of appellant redelijkerwijs kon beschikken over de gevraagde financiële gegevens.
4.4.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellant op 13 december 2013 heeft aangegeven dat zijn accountant de gevraagde stukken niet leveren omdat appellant nog openstaande rekeningen bij hem had. Deze accountant zou volgens appellant wel bereid zijn om de klantmanager van appellant een e-mail te sturen met daarin de stand van zaken. Nog daargelaten voor wiens rekening en risico het komt dat de accountant, zoals appellant stelt, de financiële stukken van het door appellant beëindigde bedrijf niet wilde verstrekken, geldt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de accountant dat niet wilde doen. De stukken geven daarvan geen blijk. Appellant heeft aldus onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie op grond waarvan het college niet in staat was zijn aanvraag te beoordelen.
4.5.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd .
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD