ECLI:NL:CRVB:2015:4206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
14/5920 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand woninginrichting; geen reserveringsruimte is geen bijzondere omstandigheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen sinds 21 juni 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en vroegen op 26 maart 2013 bijzondere bijstand aan voor de inrichting van de slaapkamers van hun kinderen, en op 5 april 2013 voor een bankstel. Beide aanvragen werden door het college afgewezen, omdat de noodzaak voor de vervanging van huisraad vooraf voorzienbaar was en appellanten hiervoor hadden moeten reserveren.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden. De hoorzitting van 27 september 2013 had ook betrekking op het bezwaar tegen het tweede besluit, ondanks dat de bezwaargronden pas later zijn ingediend. De Raad bevestigt dat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze kosten in beginsel moeten worden bestreden uit het inkomen of door middel van reservering. De Raad concludeert dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zoals de medische urgentie van de verhuizing of het doorlopen van een schuldsaneringsregeling. Het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden wordt niet als een bijzondere omstandigheid erkend.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5920 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 september 2014, 14/107 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 21 juni 2011 bijstand ingevolgde de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op 26 maart 2013 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichting van de slaapkamers van hun kinderen. Op 5 april 2013 hebben zij, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand aangevraagd voor een bankstel.
1.2.
Bij besluit van 14 juni 2013 (besluit 1) heeft het college de aanvraag van 26 maart 2013 afgewezen. Bij besluit van 15 augustus 2013 (besluit 2) heeft het college de aanvraag van
5 april 2013 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren gericht tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de noodzaak voor de vervanging van huisraad vooraf voorzienbaar was en dat appellanten hiervoor hadden moeten reserveren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten voeren allereerst aan dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden in de bezwaarprocedure gericht tegen besluit 2. Er heeft weliswaar op 27 september 2013 een hoorzitting plaatsgehad, maar omdat de bezwaargronden gericht tegen besluit 2 pas op
18 oktober 2013 zijn ingediend, kan die hoorzitting geen betrekking hebben gehad op
besluit 2.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van een schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit het verslag van de hoorzitting van 27 september 2013 blijkt dat appellanten tijdens die hoorzitting ook zijn gehoord naar aanleiding van het bezwaar tegen besluit 2. In het aanvullende bezwaarschrift van 18 oktober 2013 hoefde het college geen aanleiding te zien appellanten voor een nadere hoorzitting uit te nodigen. De gronden van het aanvullende bezwaarschrift stemmen overeen met de in bezwaar tegen besluit 1 aangevoerde gronden en zijn tijdens de hoorzitting van 27 september 2013 besproken. De onder 4.1 weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BA0624) worden de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.5.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordeden. Appellanten stellen dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, namelijk uit de omstandigheid dat de verhuizing op grond van een medische urgentie plaatshad en uit het feit dat zij een schuldsaneringsregeling hebben doorlopen, welke is geëindigd met een schone lei.
4.6.
Het college stelt zich terecht op het standpunt dat de in 1.1 bedoelde kosten niet voortvloeien uit de op medische gronden noodzakelijke verhuizing. Het gaat om kosten voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Dat deze gebruiksgoederen op enig moment zouden moeten worden vervangen, was voorzienbaar en houdt geen verband met de verhuizing. Zoals in 4.4 wordt overwogen, hadden appellanten voor de vervanging van deze gebruiksgoederen moeten reserveren. Dat appellanten in het verleden een schuldsaneringstraject hebben gevolgd, is hierbij niet van belang. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD