ECLI:NL:CRVB:2015:4188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
14/4482 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij de aanvraag van appellante om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland buiten behandeling is gesteld. Appellante had op 9 september 2013 een aanvraag ingediend, maar voldeed niet aan de verzoeken om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen. Het college had appellante in een brief van 10 september 2013 de gelegenheid gegeven om deze gegevens aan te leveren, maar na het verstrijken van de termijn op 17 september 2013, heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op 19 september 2013. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door drs. L.J.A. Edelaar. Appellante betoogde dat zij niet in redelijkheid kon worden verweten dat zij niet alle gevraagde gegevens had verstrekt, omdat zij dacht dat de opgeheven rekeningen niet meer relevant waren. De Raad overwoog echter dat de appellante duidelijk was geïnformeerd over de noodzaak om alle bankafschriften te overleggen, inclusief die van opgeheven rekeningen. De Raad concludeerde dat appellante niet had voldaan aan de informatieplicht en dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad benadrukte dat appellante had moeten begrijpen dat de informatie over haar bankrekeningen essentieel was voor de beoordeling van haar aanvraag. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 24 november 2015.

Uitspraak

14/4482 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 juli 2014, 14/2856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.H. Geubbels, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger
beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Geubbels. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 9 september 2013 bij het college een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Bij brief van 10 september 2013 heeft het college appellante tot en met
17 september 2013 gelegenheid gegeven om een aantal gegevens die appellante had verzuimd te verstrekken alsnog over te leggen. In de bij die brief gevoegde bijlage is appellante meegedeeld dat zij afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van haarzelf, een eventuele partner en eventueel inwonende kinderen over de periode van drie maanden voorafgaand aan de aanvraag diende te verstrekken. Het college heeft daarbij appellante erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg zou hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling zou worden gelaten.
1.3.
Op 18 september 2013 heeft appellante gegevens bij het college ingeleverd. Hoewel de gestelde termijn inmiddels was geëindigd heeft het college besloten de ingeleverde stukken te beoordelen op volledigheid.
1.4.
Bij besluit van 19 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt. Na onderzoek van de overgelegde afschriften van de door appellante opgegeven rekening bij de ING-bank met nummer [rekeningnummer 1] is door het college geconstateerd dat appellante over nog andere bankrekeningen beschikte, namelijk een Toprekening en een Kinderbonusspaarrekening bij de ING-bank en een rekening bij de ABN Amro-bank met nummer [rekeningnummer 2]. Van die bankrekeningen, die appellante niet had gemeld, heeft appellante geen afschriften overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellante bestrijdt niet dat de gegevens waar het college om heeft verzocht voor de beslissing op de aanvraag nodig waren en dat zij niet alle gevraagde gegevens binnen de geboden hersteltermijn dan wel op 18 september 2013 heeft verstrekt. Niet in geschil is dan ook dat het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was om de aanvraag van appellante buiten behandeling te stellen.
4.3.
Appellante voert aan dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Zij stelt daartoe dat haar niet kan worden verweten dat zij de gevraagde gegevens niet volledig heeft verstrekt. Zij wist niet en had niet hoeven begrijpen dat zij de gegevens van de Toprekening en de Kinderbonusspaarrekening moest inleveren, omdat zij die juist kort vóór de aanvraag, namelijk op respectievelijk 26 juni 2013 en 8 juli 2013, had opgeheven. Verder wist zij niet dat de ABN Amro-rekening nog actief was. Zij heeft deze bankrekening, voor zover zij weet, in 2012 opgezegd en daarbij gebruik gemaakt van een overstapservice, waardoor alle betalingen op die rekening automatisch werden doorgesluisd naar haar ING-rekening. Appellante meende dat zij door de opheffing van de drie rekeningen juist een duidelijke financiële situatie had gecreëerd, zodat zij met het verstrekken van de afschriften van de door haar wel opgegeven ING-rekening een volledig beeld van haar financiële situatie had geschetst.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat appellante de brief van 10 september 2013 zo heeft gelezen dat de mededeling dat zij bankafschriften van alle bankrekeningen moest verstrekken niet gold voor de opgeheven rekeningen komt voor haar risico. Uit de brief blijkt duidelijk dat appellante bankafschriften moest verstrekken van alle bankrekeningen die in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag op haar naam of op die van haar kind stonden, dus ook van de opgeheven rekeningen. Mocht de tekst voor appellante aanleiding zijn geweest om te twijfelen over de bedoeling ervan dan had het op haar weg gelegen om hierover bij het college navraag te doen. Zij heeft dit nagelaten. Ten aanzien van de ABN Amro-rekening heeft de rechtbank terecht overwogen dat van deze rekening nog regelmatig afboekingen werden gedaan. Tevens werden op die rekening ten tijde hier van belang bedragen bijgeschreven. Uit die mutaties volgt dat de rekening (nog) niet was opgeheven. Gezien het feit dat een overstapservice van toepassing was heeft appellante wellicht kunnen menen dat de ING-rekening een volledig beeld gaf van haar financiële situatie, maar zij heeft hieruit redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat de ABN Amro-rekening ten tijde hier van belang was opgeheven. Uit het voorgaande volgt dat het verzuim ten aanzien van zowel de Toprekening en de Kinderbonusspaarrekening als ten aanzien van de ABN Amro-rekening appellante is aan te rekenen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer
sg