ECLI:NL:CRVB:2015:4181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
14/2722 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo om de aanvraag voor bijstand buiten behandeling te stellen, heeft bevestigd. Appellant had zich op 7 maart 2013 gemeld voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college verzocht appellant om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften, maar deze zijn niet tijdig ingeleverd. Appellant betwistte de noodzaak van de bankafschriften en stelde dat hij deze niet kon overleggen omdat ze bij een incasso-onderneming lagen. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten. De Raad concludeerde dat appellant redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de benodigde gegevens te verstrekken en dat de brief van het college voldoende duidelijk was over de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van de gegevens.

Uitspraak

14/2722 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 april 2014, 13/1929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.M. Demmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Namens appellant is
mr. Demmer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. Hageman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 7 maart 2013 gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 12 maart 2013 heeft een eerste gesprek met appellant plaatsgevonden. Op 5 april 2013 volgde een tweede gesprek. Appellant had toen niet alle gegevens en stukken bij zich die het college nodig achtte om zijn aanvraag te kunnen afhandelen. Bij brief van 5 april 2013 heeft het college appellant tot uiterlijk 12 april 2013 in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens over te overleggen. Daarbij is meegedeeld dat indien hij de gegevens niet of niet volledig binnen de gestelde termijn zou overleggen de aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. In die brief is een overzicht opgenomen van de gegevens die appellant nog moest inleveren.
1.2.
Op 15 april 2013 heeft de aanvraagconsulent een brief en een aantal stukken van appellant ontvangen. Appellant heeft naar eigen zeggen de brief, met bijlagen, in de namiddag van 12 april 2013 in de brievenbus van de sociale dienst gedeponeerd. Appellant heeft in die brief laten weten dat hij het er niet mee eens is dat hij een inschrijvingsbewijs werkzoekenden moet overleggen, dat hij geen betalingsbewijs van de huur kan overleggen, omdat hij zijn gedeelte van de huur al een tijd niet heeft betaald, en dat hij geen afschriften van zijn
ABN AMRO-rekeningen kan overleggen omdat de bank geen inzage wil geven in deze rekeningen.
1.3.
Bij besluit van 22 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij beslissing van 6 augustus 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit berust op de grond dat appellant niet tijdig alle gevraagde gegevens, met name niet de opgevraagde bankafschriften, heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college bij brief van 17 september 2013 heeft erkend dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft omdat appellant ten onrechte niet op het bezwaar is gehoord. Op
3 september 2013 heeft alsnog een hoorzitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op grond van artikel 7:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft tot het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit overwogen dat het college op goede gronden heeft verzocht de aanvraag aan te vullen met de opgevraagde gegevens en dat deze niet zijn verstrekt binnen de gegeven hersteltermijn.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellant betwist dat het nodig was om de bankafschriften in te leveren. Uit het feit dat de incasso-onderneming [S] in beeld was blijkt volgens appellant al dat er geen positief saldo was. Hij kon bovendien niet over de bankafschriften beschikken omdat deze bij [S] lagen en hem aanvankelijk was gemeld dat hij die gegevens niet kon verkrijgen. Pas in een later stadium en met heel veel inspanning van appellant werd duidelijk dat hij de gegevens tegen betaling wel kon verkrijgen. Appellant stelt voorts dat hij de gegevens niet eerder dan op 12 april 2013 kon inleveren doordat hij in de periode van drie weken daarvoor een taakstraf uitvoerde. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de brief van 5 april 2013 niet duidelijk was omdat daarin niet was vermeld wat de consequenties van het buiten behandeling laten van de aanvraag zouden zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het college, anders dan appellant heeft aangevoerd, op goede grond appellant verzocht om alsnog de bankafschriften van zijn ABN AMRO-rekeningen in te leveren. Voor de beoordeling van het recht op bijstand is immers niet alleen het saldo op een bankrekening van belang maar ook de inkomsten en het uitgavenpatroon van de belanghebbende. Het enkele feit dat de bankafschriften bij [S] in behandeling waren leidt niet tot het oordeel dat inzage in die bankafschriften niet noodzakelijk was.
4.3.
De vraag of appellant de door hem wel verstrekte gegevens op vrijdag 12 april 2013, binnen de hem gegeven hersteltermijn, in de gemeentelijke brievenbus heeft gedeponeerd behoeft geen bespreking, nu het college de brief met bijlagen op volledigheid heeft beoordeeld, ondanks de ontvangst ervan na afloop van de gestelde termijn. Zoals appellant zelf in zijn brief naar voren heeft gebracht ontbraken de bankafschriften die volgens appellant bij [S] lagen. Op grond daarvan kon het college besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen waren de kosten voor het verkrijgen van de bankafschriften niet dermate hoog dat op grond hiervan gezegd moet worden dat appellant redelijkerwijs niet over de bankafschriften kon beschikken. Als appellant meer tijd nodig had om de bankafschriften op te vragen had hij om uitstel kunnen verzoeken. Ter zitting van de Raad is bevestigd dat appellant geen verzoek om uitstel heeft gedaan.
4.4.
De beroepsgrond dat de brief van 5 april 2013 niet duidelijk was slaagt niet. Appellant heeft uit de opmerking in die brief dat zijn aanvraag buiten behandeling zou worden gelaten als hij niet tijdig de gevraagde gegevens zou verstrekken redelijkerwijs kunnen begrijpen dat dit betekende dat dan aan hem geen bijstand zou worden toegekend. Indien hierover bij hem onduidelijkheid had bestaan, had het op zijn weg gelegen hierover navraag te doen bij de in de brief vermelde contactpersoon.
4.5.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling laten van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD