ECLI:NL:CRVB:2015:4180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
14/2595 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand wegens ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 8 augustus 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis heeft op 24 januari 2013 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken. Na een nieuwe aanvraag op 30 januari 2013 heeft het college appellante verzocht om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften van haarzelf en haar minderjarige kinderen. Omdat appellante niet tijdig alle gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft het college haar aanvraag op 15 maart 2013 buiten behandeling gesteld. Dit besluit werd later door het college in een bestreden besluit bevestigd.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de benodigde gegevens alsnog heeft verstrekt en dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellante niet alle relevante gegevens had overgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat appellante in staat had moeten zijn om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/2595 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 maart 2014, 13/4290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Hoogenraad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Voor appellante is verschenen mr. Hoogenraad. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M. van Marrewijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellante ontving vanaf 8 augustus 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 24 januari 2013 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 19 december 2012 ingetrokken. Op 30 januari 2013 heeft appellante opnieuw bijstand aangevraagd.
1.3.
Bij brief van 14 februari 2013 heeft het college appellante verzocht uiterlijk voor
28 februari 2013 de in die brief genoemde gegevens te verstrekken. Op 19 februari 2013 heeft appellante enkele gegevens overgelegd. Omdat appellante niet alle gevraagde gegevens had verstrekt, heeft het college haar bij brief van 28 februari 2013 verzocht uiterlijk op 7 maart 2013 onder meer bankafschriften van haarzelf en haar minderjarige kinderen te verstrekken alsmede een deugdelijke en overzichtelijke specificatie van de door appellante gewerkte uren en de inkomsten daaruit. Het college heeft appellante erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van
artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.4.
Bij besluit van 15 maart 2013 heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld omdat zij de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 7 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellante heeft onder meer nagelaten bankafschriften over te leggen van op naam van haar minderjarige en tot haar huishouden behorende kinderen gestelde bankrekeningen, te weten rekening 1513.01.220 en 1513.01.298. Anders dan appellante stelt, zijn deze gegevens relevant voor de beoordeling of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde ten tijde van de aanvraag. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager immers een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Daartoe behoren ook de afschriften van bankrekeningen van tot het huishouden van appellante behorende minderjarige kinderen omdat zij over die rekeningen kan beschikken.
4.3.
Voorts moet appellante redelijkerwijs in staat zijn geweest om over deze gegevens te beschikken en deze tijdig over te leggen. Indien appellante niettemin niet in staat was alle gegevens te verzamelen binnen de hersteltermijn, had het op haar weg gelegen het college binnen die termijn hiervan op de hoogte te stellen en om nader uitstel te verzoeken. Van een verzoek om uitstel is niet gebleken.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij in bezwaar alsnog de benodigde gegevens heeft verstrekt. Aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand, brengen mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Geen aanleiding bestaat daar in dit geval anders over te oordelen.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat de verstrekte gegevens voldoende waren om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college heeft daarom niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Deze grond slaagt niet. Doordat niet alle bankafschriften van de bankrekeningen waarover appellante de beschikking had zijn overgelegd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen volledig inzicht in de mutaties op die bankrekeningen kan worden verkregen. Omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand, kon het college, bij het ontbreken van die gegevens, het recht op bijstand niet beoordelen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellante buiten behandeling te stellen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of het college appellante terecht om bankafschriften over een langere periode heeft verzocht en ook niet aan de vraag of de werkzaamheden in de catering van belang waren voor de vaststelling van het recht op bijstand.
4.7.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.W. Munneke

HD