ECLI:NL:CRVB:2015:4179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
14/2169 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling van bijstandsaanvraag op grond van onvolledige gegevens over onroerend goed

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam, waarbij de aanvragen van appellanten om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling zijn gelaten. Appellanten, afkomstig uit Turkije, hebben op 3 april 2012 een aanvraag om bijstand ingediend. Het bestuur heeft hen herhaaldelijk verzocht om aanvullende gegevens over hun bezittingen in het buitenland, maar appellanten hebben niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt. Het bestuur heeft daarop de aanvragen buiten behandeling gesteld, wat door de rechtbank is bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank beoordeeld. Appellanten betogen dat het bestuur geen aanleiding had om gegevens over onroerend goed in Turkije op te vragen, omdat deze niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van hun aanvragen. De Raad oordeelt echter dat appellanten verplicht waren om alle relevante gegevens te verstrekken, inclusief informatie over onroerend goed, en dat het bestuur terecht de aanvragen buiten behandeling heeft gesteld.

De Raad concludeert dat het bestuur bevoegd was om de aanvragen niet te behandelen op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellanten niet de benodigde gegevens hebben aangeleverd. De hoger beroepen worden verworpen en de eerdere uitspraken van de rechtbank worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2169 WWB, 14/2172 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
20 maart 2014, 13/3637 (aangevallen uitspraak 1) en 27 maart 2014, 13/1041 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] (appellant) [Appellante] (appellante), beiden te Turkije
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het bestuur heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal, die tevens namens appellante is verschenen, en M. Cordes, tolk. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Euser en mr. A. Kleijn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 3 april 2012 bij het bestuur een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Bij brief van 30 januari 2013 heeft het bestuur appellanten tot uiterlijk zeven dagen na de datum van de brief in de gelegenheid gesteld om een aantal nog ontbrekende gegevens over te leggen, waaronder alle bewijsstukken en een waardebepaling met betrekking tot alle bezittingen van appellanten in het buitenland, waarover appellanten nu en in de afgelopen
vijf jaar hebben beschikt.
1.3.
Bij besluit van 19 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 april 2013 (bestreden besluit 1), heeft het bestuur de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, op de grond dat appellanten de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn hebben verstrekt.
1.4.
Appellanten hebben op 13 juli 2012 opnieuw bijstand aangevraagd.
1.5.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het bestuur bij brief van 24 augustus 2012 appellanten tot uiterlijk veertien dagen na de datum van de brief in de gelegenheid gesteld om een aantal nog ontbrekende, in de brief opgesomde, gegevens, waaronder die welke onder 1.2 zijn vermeld, over te leggen. Op 5 september 2012 hebben appellanten een deel van de opgevraagde gegevens overgelegd.
1.6.
Bij brief van 14 september 2012 heeft het bestuur appellanten tot uiterlijk zeven dagen na de datum van de brief in de gelegenheid gesteld om de nog ontbrekende gegevens over te leggen, waaronder die welke onder 1.2 zijn vermeld.
1.7.
Bij besluit van 24 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
31 december 2012 (bestreden besluit 2), heeft het bestuur de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling gesteld op de grond dat appellanten de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn hebben verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en bij de aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen het bestreden
besluit 2.
3. Appellanten hebben zich in de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Zij voeren in beide zaken aan dat het bestuur in de mededeling van de ex-partner van appellant dat appellant onroerend goed in Turkije bezit geen aanleiding had mogen zien, althans niet in het aanvraagstadium van de procedure, om gegevens met betrekking tot dat onroerend goed op te vragen. Bovendien waren die gegevens volgens appellanten niet noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvragen. Om die reden vormde het verzuim van appellanten geen grond om de aanvragen buiten behandeling te stellen. Het bestuur had de aanvragen, na inhoudelijke beoordeling, eventueel kunnen afwijzen op de grond dat de reeds aangeleverde gegevens aanleiding gaven tot het opvragen van nadere informatie, welke niet was verstrekt, aldus appellanten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten de door het bestuur naar aanleiding van elk van de aanvragen opgevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn hebben verstrekt en dat zij daarover wel binnen de gestelde termijn konden beschikken.
4.3.
Gelet op wat onder 4.1 is overwogen lag het op de weg van appellanten om reeds bij de aanvraag de gegevens over het onroerend goed, waarvan appellanten het bezit niet ontkennen, in te leveren. Deze gegevens waren immers onmiskenbaar van belang voor de beoordeling van de aanvragen. Voor die beoordeling is de vaststelling van de financiële situatie van appellanten immers van doorslaggevend belang. Met de brieven waarmee het bestuur de ontbrekende gegevens bij appellanten heeft opgevraagd heeft het bestuur hen in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. De omstandigheid dat de ex-partner van appellant concreet melding heeft gemaakt van bedoeld onroerend goed, waardoor het bestuur daarvan op de hoogte is geraakt, is in dit verband gelet op het voorgaande niet van belang.
4.4.
Ingevolge artikel 53a, eerste lid, van de WWB bepaalt het bijstandverlenend orgaan welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd. Het bestuur heeft, zoals uit 4.3 volgt, terecht de opgevraagde gegevens over het bezit van onroerend goed in Turkije van belang geacht voor de beoordeling van de aanvraag. Voor het standpunt van appellanten dat het ontbreken van die gegevens eerst bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van belang zou kunnen zijn, en dat die gegevens dus niet noodzakelijk bij de aanvraag verstrekt behoefden te worden, bestaat geen grond.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het bestuur bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Wat appellanten hebben aangevoerd vormt geen aanleiding om te oordelen dat het bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.5 vloeit voort dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer
sg