ECLI:NL:CRVB:2015:4165
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de ZW-uitkering van appellant na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking was gebaseerd op de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant in staat was om de functie van logistiek medewerker te vervullen, waarbij voldoende afwisseling tussen zitten, staan en lopen mogelijk was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij hij aanvoerde dat zijn belastbaarheid niet juist was ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische beperkingen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant op de datum in geding correct had beoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts.
De Raad bevestigde dat de intrekking van de ZW-uitkering op goede gronden was gebaseerd en dat appellant in staat was de functie van logistiek medewerker te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 november 2015.