ECLI:NL:CRVB:2015:4160
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.M.M. Menting, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 november 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had zich op 30 december 2014 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor bijstand en diende op 21 januari 2015 een aanvraag in. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo verzocht verzoeker om aanvullende gegevens, maar stelde de aanvraag op 18 februari 2015 buiten behandeling omdat verzoeker niet tijdig alle gevraagde informatie had aangeleverd. Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 7 april 2015 ongegrond verklaard.
Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. De voorzieningenrechter overwoog dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde. Hij beschikte over een ziektewetuitkering van ongeveer € 600,- per maand en had geen huurachterstand. Ook ontbraken bewijsstukken die zijn stelling onderbouwden.
Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een actueel spoedeisend belang. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 november 2015.