ECLI:NL:CRVB:2015:4160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
15-6745 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.M.M. Menting, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 november 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had zich op 30 december 2014 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor bijstand en diende op 21 januari 2015 een aanvraag in. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo verzocht verzoeker om aanvullende gegevens, maar stelde de aanvraag op 18 februari 2015 buiten behandeling omdat verzoeker niet tijdig alle gevraagde informatie had aangeleverd. Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 7 april 2015 ongegrond verklaard.

Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. De voorzieningenrechter overwoog dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde. Hij beschikte over een ziektewetuitkering van ongeveer € 600,- per maand en had geen huurachterstand. Ook ontbraken bewijsstukken die zijn stelling onderbouwden.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een actueel spoedeisend belang. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 november 2015.

Uitspraak

15/6745 WWB-VV
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. R.M.M. Menting, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 september 2015, 15/1385 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Voor verzoeker is verschenen mr. Menting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.H.M.S. Crienen.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft zich op 30 december 2014 gemeld bij het UWV Werkbedrijf om bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 21 januari 2015 heeft verzoeker de aanvraag ingediend. Bij brief van 27 januari 2015 heeft het college verzoeker verzocht om vóór 10 februari 2015 nadere gegevens over te leggen. Gevraagd is om onder andere kopieën van bankafschriften van vier op naam van verzoeker staande bankrekeningen over de periode van 1 juli 2014 tot 27 januari 2015, bewijzen van besteding van een bedrag van € 3.000,- aan contante opnames en een verklaring voor de door [naam A] gedane stortingen van een bedrag van € 1.500,- en een bedrag van € 1.444,-.
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft het college de aanvraag van verzoeker met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker niet binnen de termijn alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 7 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het verzoek strekt ertoe dat aan verzoeker bij wijze van voorschot (aanvullende) bijstand wordt verstrekt.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter wijst allereerst op vaste rechtspraak (uitspraak van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764), waaruit volgt dat de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
4.3.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat hij beschikt over een inkomen lager dan de voor hem geldende bijstandsnorm en als gevolg daarvan niet (volledig) kan voorzien in de kosten van levensonderhoud.
4.4.
De beantwoording van de vraag of, gelet op de betrokken belangen, sprake is van onverwijlde spoed, spitst zich in het onderhavige geval toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.5.
Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een actueel spoedeisend belang bij het treffen van de door hem verzochte voorlopige voorziening. Verzoeker heeft geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet in de kosten van levensonderhoud kan voorzien. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker te kennen gegeven dat verzoeker beschikt over een ziektewetuitkering van ongeveer € 600,- per maand. Er is geen sprake van een huurachterstand en de ziektekostenpremie in de vorm van een bestuursrechtelijke premie wordt door verzoeker voldaan. Hij eet soms met zijn ouders mee of krijgt etenswaren van derden, onder wie zijn ouders. Gelet op deze omstandigheden heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment in een financiële noodsituatie verkeert, die het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen.
4.6.
Tot slot heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ander spoedeisend belang, als gevolg waarvan de behandeling van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) P.C. de Wit

HD