ECLI:NL:CRVB:2015:4159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14-4918 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten aanvraag om bijstand wegens niet ingeleverde gegevens en niet verschijnen op gesprekken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich op 31 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college nodigde appellant meerdere keren uit voor gesprekken om ontbrekende gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van zijn financiële situatie. Appellant heeft echter niet voldaan aan deze verzoeken en is ook niet op de gesprekken verschenen. Uiteindelijk heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat appellant in bezwaar en beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. De Raad stelt vast dat de ontbrekende gegevens noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Appellant heeft aangevoerd dat de ontbrekende gegevens niet relevant waren, maar de Raad oordeelt dat ook de inkomsten en uitgaven van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Bovendien heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad concludeert dat het college op juiste wijze heeft gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te laten, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4918 WWB, 14/4919 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 juli 2014, 13/659 en 13/1995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Voor appellant is
mr. Dassen-Vranken verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.C.W. Sterk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 31 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft appellant bij brief van 2 augustus 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 13 augustus 2012. Daarbij heeft het college appellant meegedeeld dat hij bij dat gesprek gegevens diende te verstrekken met betrekking tot de huurbetaling, alsmede bankafschriften, het verkoopbewijs van een auto en een verklaring met betrekking tot de vraag waarvan appellant in de periode van 8 mei 2012 tot 31 juli 2012 heeft geleefd. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens ingeleverd.
1.2.
Het college heeft appellant bij brief van 13 augustus 2012 opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 23 augustus 2012, en hem meegedeeld dat hij de ontbrekende, in de brief opgesomde, gegevens op die dag diende in te leveren. Appellant heeft hieraan wederom niet volledig voldaan.
1.3.
Bij brief van 24 augustus 2012 heeft het college appellant opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 3 september 2012, om het verzuim te herstellen door alsnog de ontbrekende, in de brief vermelde, gegevens in te leveren. Deze afspraak is op verzoek van appellant verplaatst naar 19 september 2012. Appellant is op die dag bij het college verschenen maar heeft daarbij niet alle opgevraagde gegevens ingeleverd.
1.4.
Het college heeft appellant bij brief van 24 september 2012 nog een laatste mogelijkheid geboden om de ontbrekende gegevens te verstrekken, en hem daartoe voor 2 oktober 2012 uitgenodigd. Daarbij heeft het college vermeld dat als de gegevens te laat of niet volledig in haar bezit zouden zijn, de aanvraag niet meer in behandeling zou kunnen worden genomen en toepassing zou worden gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft aan deze uitnodiging, zonder opgaaf van redenen, geen gehoor gegeven.
1.5.
Bij besluit van 3 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld.
1.6.
Op 3 oktober 2012 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de WWB.
1.7.
Bij brief van 24 oktober 2012 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 30 oktober 2012 en hem meegedeeld dat hij de bewijsstukken en gegevens, zoals in de brief vermeld, tijdens dat gesprek diende te verstrekken. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
1.8.
Bij brief van 30 oktober 2012 heeft het college appellant wederom voor een gesprek uitgenodigd, nu op 2 november 2012, en hem meegedeeld dat hij de ontbrekende, in de brief opgesomde, gegevens tijdens dat gesprek diende in te leveren. In de brief heeft het college tevens vermeld dat het niet verschijnen of het niet inleveren van de bedoelde gegevens zou kunnen leiden tot het niet verder in behandeling nemen van de aanvraag. Appellant heeft ook op deze brief niet gereageerd.
1.9.
Bij besluit van 2 november 2012 heeft het college aan appellant meegedeeld dat de procedure met betrekking tot zijn nieuwe aanvraag werd stopgezet. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant aangevoerd dat de uitnodigingsbrieven hem niet hebben bereikt. Bij besluit van 3 juni 2013 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2012 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het college de stopzetting van de procedure aangemerkt als een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet voldoende gegevens heeft verstrekt om de aanvraag te beoordelen en dat de door appellant gestelde omstandigheid dat de brieven hierover hem niet hebben bereikt voor zijn rekening komt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Bestreden besluit 1
4.2.
Vaststaat dat appellant ten aanzien van de eerst vermelde aanvraag niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de aanvraag buiten behandeling mocht laten vanwege het ontbreken van slechts enkele bankafschriften.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de ontbrekende gegevens niet nodig waren voor de beoordeling van de aanvraag. In zijn visie is het ontbreken van een enkel bankafschrift niet van belang omdat op basis van de wel aanwezige bankafschriften het recht op bijstand kon worden vastgesteld. Deze beroepsgrond treft geen doel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen waren de ontbrekende bankafschriften noodzakelijk om een compleet beeld van de inkomens- en vermogenspositie van appellant te verkrijgen. Voor de beoordeling van het recht op bijstand is niet alleen het saldo op een bankrekening van belang maar ook de inkomsten en de uitgaven van de belanghebbende.
4.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij in de bezwaarprocedure alsnog de ontbrekende stukken heeft overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Aard en inhoud van een besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand, brengen mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellant is daarin niet geslaagd. Indien appellant verhinderd was om op een afspraak te verschijnen omdat hij moest deelnemen aan een workshop, zoals hij stelt, had hij het college hiervan mededeling kunnen doen en kunnen vragen om de afspraak te verzetten, zoals hij wel met betrekking tot de afspraak voor 3 september 2012 heeft gedaan. Een eventuele verhindering voor bedoelde afspraak laat overigens onverlet dat appellant de opgevraagde gegevens tijdig had kunnen verstrekken.
4.5.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, was het college op grond van
artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Bestreden besluit 2
4.6.
Vaststaat dat appellant ook ten aanzien van de nieuwe aanvraag niet alle opgevraagde gegevens binnen de gestelde termijn heeft verstrekt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan appellant op adequate wijze gelegenheid is geboden de bij de aanvraag ontbrekende gegevens alsnog over te leggen.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de brieven van het college niet heeft ontvangen. De brieven van 24 oktober 2012 en van 2 november 2012 zijn volgens appellant buiten zijn schuld door een derde retour gezonden. Het college wist derhalve dat hij de post niet had ontvangen. Het college had hem vervolgens op andere wijze moeten benaderen, bijvoorbeeld door telefonisch contact met hem op te nemen of hem aan te spreken tijdens de workshop. Volgens appellant lijkt het erop dat het college wilde controleren of hij wel op het opgegeven adres woonde. Dit is, aldus appellant, misbruik van bevoegdheid.
4.8.
Deze beroepsgronden slagen niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de brief van 30 oktober 2012, met daarin de uitnodiging voor het gesprek op 2 november 2012 waarbij hij gelegenheid kreeg om zijn aanvraag aan te vullen, niet heeft ontvangen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat (ook) deze brief retour is gezonden. Reeds hierom is het college er terecht vanuit gegaan dat appellant overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid is gesteld om de bij de aanvraag ontbrekende stukken alsnog te verstrekken. Wat appellant heeft aangevoerd over de wijze waarop de andere brieven, die het college op correcte wijze naar het door hem opgegeven adres heeft verzonden, zijn behandeld kan daarom onbesproken blijven. Ook wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de alternatieve benaderingswijzen door het college behoeft daarom hier geen bespreking.
4.9.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de termijn van 30 oktober 2012 tot 2 november 2012 onredelijk kort was voor het alsnog inleveren van de gegevens. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Indien die termijn voor appellant te kort was geweest dan had het op zijn weg gelegen om het college om uitstel te vragen. Appellant heeft geen uitstel gevraagd.
4.10.
Uit 4.6 tot en met 4.9 volgt dat het college bevoegd was om de nieuwe aanvraag buiten behandeling te laten. Er is geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.11.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD