ECLI:NL:CRVB:2015:4157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14-3117 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 26 maart 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een gesprek op 11 april 2013 heeft hij een inlichtingenformulier en bewijsstukken overgelegd, maar niet alle gevraagde gegevens zijn tijdig ingeleverd. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens voor 4 mei 2013 aan te leveren, maar appellant heeft niet de volledige jaarcijfers van zijn vennootschap ingediend. Op 16 mei 2013 heeft het college besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling. Dit besluit is later in bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op goede gronden de jaarcijfers van de vennootschap van appellant van belang heeft geacht voor de beoordeling van de aanvraag. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet over de jaarrekening beschikte omdat de vennootschap niet meer actief was en dat hij meende dat de financiële situatie van de vennootschap geen rol speelde. De Raad overweegt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. Het college had het recht om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellant niet tijdig de benodigde informatie heeft aangeleverd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/3117 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 april 2014, 13/2514 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.M. Demmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Demmer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.P. Hageman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 26 maart 2013 bij het college bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens het gesprek op 11 april 2013 daarover heeft hij een ondertekend inlichtingenformulier en enkele bewijsstukken overgelegd. Het college heeft appellant bij brief van 11 april 2013 in de gelegenheid gesteld om voor 25 april 2013 de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken. Bij besluit van 11 april 2013 heeft het college aan appellant een voorschot verstrekt van € 60,- over de periode van 11 april 2013 tot 18 april 2013. Bij brief van 25 april 2013 heeft het college de in de brief van 11 april 2013 gestelde termijn verlengd tot 4 mei 2013. Daarbij heeft het college meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld als appellant de gevraagde gegevens niet volledig voor 4 mei 2013 zou inleveren. Appellant heeft een deel van de opgevraagde gegevens ingeleverd. De jaarrekening met betrekking tot 2012 van [BV] (vennootschap), waarvan appellant directeur-grootaandeelhouder was, de desbetreffende balans over 2012, de winst- en verliesrekening over de voorgaande jaren en een toelichting op de jaarcijfers ontbraken, evenals de derde bladzijde van bankafschrift nr. 1 van 2013 van de rekening van appellant bij de SNS-bank.
1.2.
Bij besluit van 16 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 september 2013 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant meegedeeld dat, onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen. Voorts heeft het college daarbij het aan appellant verstrekte voorschot van € 60,- van hem teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij nog niet over de jaarrekening 2012 beschikte doordat de vennootschap niet meer actief was en dat er bovendien geen geld meer in zat. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij meende dat de financiële situatie van de vennootschap geen rol speelde omdat hiernaar bij een eerdere aanvraag om bijstand niet was gevraagd. Daardoor was bij hem het vertrouwen gewekt dat informatie over de vennootschap niet hoefde te worden verstrekt. Ten aanzien van de ontbrekende bladzijde van het bankafschrift nummer 1 van 2013 heeft appellant aangevoerd dat hij dit abusievelijk niet heeft ingeleverd. Dat volgt al uit het feit dat op het afschrift, zoals later ook is gebleken, niets is vermeld wat verzwegen zou moeten worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant de opgevraagde jaarcijfers met betrekking tot de vennootschap niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft verstrekt.
4.3.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het college, anders dan appellant heeft aangevoerd, op goede grond de jaarcijfers van de vennootschap van belang geacht voor de beoordeling van de aanvraag. Daartoe diende het college immers volledig inzicht te hebben in de financiële positie van appellant en daarom ook in de bedrijfsactiviteiten en het vermogen van de vennootschap van appellant. De gegevens waren onmiskenbaar van belang om de stelling van appellant dat er geen geld meer zat in de vennootschap te kunnen controleren en het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4.4.
Zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen betekent het enkele feit, dat het college bij een eerdere aanvraag om bijstand van appellant heeft nagelaten om financiële gegevens over de vennootschap op te vragen, niet dat het college hiernaar in het kader van de onderhavige aanvraag niet had mogen vragen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college bij hem een rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat beoordeling van de onderhavige aanvraag kon plaatsvinden zonder de opgevraagde gegevens. Appellant heeft overigens redelijkerwijs niet kunnen veronderstellen dat die gegevens voor het college niet van belang waren nu het college in de brieven van 11 april 2013 en van 25 april 2013 uitdrukkelijk om deze gegevens heeft gevraagd. Over het belang dat het college aan die gegevens hechtte kon dan ook geen misverstand bestaan. Zo appellant hierover in onzekerheid verkeerde lag het op zijn weg om hierover bij het college navraag te doen, wat hij heeft nagelaten.
4.5.
Dat appellant in de bezwaarprocedure alsnog de jaarcijfers van de vennootschap heeft overgelegd, zoals hij heeft aangevoerd, is voor de beoordeling van een besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand niet van belang. Aard en inhoud van dat besluit brengen mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellant is daarin niet geslaagd. Indien de termijn om de gegevens te
verstrekken voor appellant te kort was had hij om uitstel kunnen verzoeken. Appellant heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat hij niet om uitstel heeft verzocht.
4.6.
Reeds vanwege het niet tijdig inleveren van de jaarcijfers van de vennootschap was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te laten. De beroepsgrond die betrekking heeft op de ontbrekende bladzijde van een van de bankafschriften behoeft daarom geen bespreking meer. Er is geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling laten van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Tegen de terugvordering van het voorschot zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD