ECLI:NL:CRVB:2015:4151
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand na buiten behandeling stelling door het college
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 31 mei 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de aanvraag op 23 juli 2012 buiten behandeling gesteld, omdat appellante niet alle gevraagde bankafschriften had overgelegd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 22 mei 2013.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 november 2015 geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De Raad overweegt dat het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan besluiten om een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Appellante heeft niet alle gevraagde bankafschriften overgelegd, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van haar recht op bijstand. De Raad stelt vast dat het college appellante voldoende tijd heeft gegeven om de ontbrekende gegevens aan te leveren en dat appellante er niet vanuit mocht gaan dat zij alle benodigde informatie tijdens een eerder gesprek had verstrekt.
De Raad concludeert dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.